B&F: groep 6 Staal taal Sport les 5

1 / 26
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 6

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Doel: Je leert de betekenis van woorden.

Slide 2 - Open question

Via Parro is een kopie van blz 86 en 87 gestuurd. Neem die erbij.

Slide 3 - Open question

Lees dit goed door.

Slide 4 - Slide

Wat betekent: recreatief?
A
iets voor je plezier doen
B
iets bedenken

Slide 5 - Quiz

Hoe heb je die betekenis gevonden?
A
ik las erover
B
ik keek naar een plaatje
C
ik vroeg het
D
ik zocht het op

Slide 6 - Quiz

Lees blz 86 en 87

Slide 7 - Open question

Welke woorden passen bij extreme sporten: roekeloos, de waaghals, het tempo, de kick, de angsthaas.

Slide 8 - Open question

Lees deze tekst op je kopie.

Slide 9 - Slide

Welke hindernissen worden genoemd bij parcouring?

Slide 10 - Open question

Lees deze tekst op je kopie.

Slide 11 - Slide

Wat betekent het woord: blessure

Slide 12 - Open question

Koppel bij de volgende sleepvragen het tegengestelde aan elkaar.

Slide 13 - Open question

aanbevelen
actief
het lef
afraden
passief
de vrees

Slide 14 - Drag question

inspannen
de waaghals
roekeloos
ontspannen
de angsthaas
voorzichtig

Slide 15 - Drag question

Blz. 86/87. Welk woord hoort er niet bij?
A
waaghals
B
roekeloos
C
lef
D
angsthaas

Slide 16 - Quiz

Wat is goed? Hij is altijd bezig.
A
Hij is heel actief
B
Hij is heel passief

Slide 17 - Quiz

Als ik tegen een heuvel op fiets, moet ik mij erg....
A
inspannen
B
ontspannen

Slide 18 - Quiz

Hij voelt zich heerlijk na een parachutesprong. Het geeft...
A
een kick
B
een blessure

Slide 19 - Quiz

opdr. 6 Kies uit 1 van deze woorden

Slide 20 - Slide

Hij brengt zichzelf in gevaar met dit......gedrag.

Slide 21 - Open question

Hij is een echte.........

Slide 22 - Open question

Met wintersport ging hij in hoog.....de ....af.

Slide 23 - Open question

Maar hij zag de ....niet; er stond een schuurtje.

Slide 24 - Open question

Hij kon er net langs. "Wat een......!"riep hij. Hard skiën kan ik iedereen......

Slide 25 - Open question

Klaar.

Slide 26 - Open question