This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
THEME 3
KADER 4
GRAMMAR
Adjectives & Adverbs
One & Ones
Wordorder
Slide 1 - Slide
Adjectives & Adverbs
Slide 2 - Slide
Adjectives
Je gebruikte een bijvoeglijk naamwoord (adjective) om iets te zeggen over een zelfstandig naamwoord
Press the red button on the right.
Collect fifty silver coins.
Slide 3 - Slide
Adverbs
Je gebruikt een bijwoord om iets te zeggen over een werkwoord (hoe iets gebeurt), een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord in de zin.
Quickly press the space bar.
This is an incrediblydifficultlevel.
Slide 4 - Slide
Adverbs
Je maakt een bijwoord door -ly achter het bijvoeglijk naamwoord te zetten.
beautiful - beautifully
careful - carefully
easy- easily
Slide 5 - Slide
Adverbs
Sommige bijwoorden hebben een onregelmatige vorm of hebben dezelfde vorm als het bijvoeglijk naamwoord.
He's a goodartist. - He draws well.
She's a fastrunner. - She runs fast.
It's a long road. - I tooklongto get there.
Slide 6 - Slide
Adjectives/ Adverbs
LET OP:
Na de werkwoorden to be, to seem, to feel, to look, to smell, to sounden to taste gebruik je een bijvoeglijk naamwoord in plaats van een bijwoord.
This game lookscool.
The breadtastesawful.
The band sounds amazing.
This gadget isgreat.
Slide 7 - Slide
Max is a ... singer.
A
good
B
well
Slide 8 - Quiz
This hamburger tastes ...
A
awful
B
awfully
Slide 9 - Quiz
I think a Friesian horse is ...
A
beautiful
B
beautifully
Slide 10 - Quiz
Jamie Oliver cooks ...
A
fantastic
B
fantasticly
C
fantastically
Slide 11 - Quiz
He drives the car ...
A
carefully
B
careful
Slide 12 - Quiz
That pizza smells ...
A
nicely
B
nice
Slide 13 - Quiz
You can ... open the box.
A
easy
B
easily
C
easyly
Slide 14 - Quiz
The door _____ opens
She is wearing a ______ dress.
The car ______ drives up the hill
He sings ________
It is ________ one o'clock
Automatically
Beautifully
Slowly
Beautiful
Exactly
Slide 15 - Drag question
Grammar 6
Slide 16 - Slide
one/ones?
I want to see a movie. Preferably a movie with a strong lead role.
Slide 17 - Slide
I want to see a movie. Preferably one with a strong lead role.
Slide 18 - Slide
In short:
-Je gebruikt (the) one of (the) ones om herhaling van een eerder gebruikt woord te voorkomen. -Je gebruikt one voor woorden in het enkelvoud en ones voor woorden in het meervoud.
Slide 19 - Slide
This ....is the best.
A
one
B
ones
Slide 20 - Quiz
Fill in: one or ones This house isn't shaking, but those ... are.
A
one
B
ones
Slide 21 - Quiz
Which do you prefer; this ......or that .....?
A
one/one
B
ones/ones
Slide 22 - Quiz
Small pineapples are sweeter than big......
A
one
B
ones
Slide 23 - Quiz
Word order
In het Engels moet je de volgende volgorde aanhouden om zinnen te maken.
WIE - DOET - WAT - WAAR - WANNEER
John plays football in Joure on Saturdays.
Jenny sings in a band on Mondays
The children play games at school every weekday.
Slide 24 - Slide
Word order
Een zin kan uit 5 onderdelen bestaan. Zet deze in de juiste volgorde