stap 1: probeer het werkwoord voor je te zien.
altijd: IEMAND *ww*, maar is er nog een IEMAND en IETS nodig?
Tip: bij gunnen heb ik nog twee delen nodig..
Stap 2: maak een basiszin met de delen die dat werkwoord op zijn minst nodig heeft.
Stap 3: bijwoordelijke bepalingen, info over tijd, plaats etc.