Regelmatige werkwoorden Duits

1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Was machen wir heute?
Leerdoelen:
• Jullie kunnen werkwoorden in de tegenwoordige tijd correct vervoegen in het Duits.
• Jullie kunnen eenvoudige zinnen en uitspraken maken met behulp van de correct vervoegde werkwoorden.


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

1. de stam van het werkwoord
Om een werkwoord te kunnen vervoegen moet je zijn stam vinden.
De stam van het werkwoord vind je door -en of -n weg te halen van het hele werkwoord.
Dus: stam = hele werkwoord - en of - n
voorbeeld: stam van wohnen = wohn
stam van klettern = kletter

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

2. de persoonlijke voornaamwoorden en de uitgangen
ich                 stam + e
du                  stam + st
er/ sie/ es   stam + t
wir                 stam + en  (/n)
ihr                  stam + t
sie/Sie         stam + en  (/n)

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Hoe heten de uitgangen van de werkwoorden in de tegenw. tijd?
A
de - festtenten
B
C
D
de -esttenten

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de stam van de meeste werkwoorden (in het Duits)?
A
de ik vorm
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord -en of -n
D
de -esttenten

Slide 6 - Quiz

Antwoord C kan ook kloppen voor een paar werkwoorden bv:
streicheln
tun
verbessern

Dus als het hele ww niet met -en  eindigt maar met -n.
Regelmatige werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord doe je door eerst de stam op te schrijven. De stam is het hele werkwoord - en of - n.
Voorbeeld: 
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis 
gehen = geh

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: kaufen (kopen), stam: kauf
ich kauf e
du kauf st
er/sie es kauf t
wir kauf en
ihr kauf t
sie kauf en
Sie kauf en


Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Vind de stam van het werkwoord!

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

spielen

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

singen

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

hören

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

lachen

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

machen

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

gehen

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Vervoeg het ww. tussen de haakjes:
Du (kaufen) einen neuen Computer.
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Ich (spielen) jeden Mittwoch Hockey.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Ihr (machen) freitags immer Musik.
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions


Julia (hören) gerne Musik.
A
hort
B
hört
C
hörst
D
horen

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Frank (wohnen) in Amsterdam oder?.
A
wohne
B
wohnst
C
wohn
D
wohnt

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Wir (besuchen) Oma am Samstag.
A
besucht
B
besuchen
C
besuchst
D
besuche

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Ich (spielen) gern Tennis.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions


Meine Eltern (reisen) am Wochenende nach Spanien.
A
reisen
B
reist
C
reise
D
reis

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Ich (kaufen) eine Flasche Wasser.
A
kaufst
B
kauft
C
kaufe
D
kaufen

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Hoe goed snap je de grammatica?
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

This item has no instructions

Wat heb je onthouden?

Slide 28 - Mind map

This item has no instructions

Wat vind je nog moeilijk?

Slide 29 - Open question

This item has no instructions