This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Noem minimaal 2 arbeidsmotieven.
Slide 1 - Open question
Welk beroep hoort tot de agrarische sector?
A
Buschauffeur
B
Veehouder
C
Metselaar
D
Timmerman
Slide 2 - Quiz
Welk beroep hoort tot de industriële sector?
A
Verpleegster
B
Buschauffeur
C
Bloemenkweker
D
Timmerman
Slide 3 - Quiz
Kies uit leidinggevende of uitvoerende. Sarah is teamleider bij een zorginstelling zij is
A
Leidinggevende
B
Uitvoerende
Slide 4 - Quiz
Kirill is werkzaam als onderhoudsmonteur hij is
A
Leidinggevende
B
Uitvoerende
Slide 5 - Quiz
Marieke en Stacy werken bij hetzelfde bedrijf. Ze zijn beiden 34 jaar en werken hetzelfde aantal uren. Toch verdient Marieke meer dan Stacy. Noem twee mogelijke redenen waarom Marieke meer verdient dan Stacy.
Slide 6 - Open question
Ronald wordt aangenomen bij een installatiebedrijf. Hij krijgt een contract voor een half jaar. In de arbeidsovereenkomst staat dat Ronald een proeftijd heeft van vier weken. Mag Ronalds baas een proeftijd opnemen in het contract? Leg je antwoord uit.
Slide 7 - Open question
Amanda werkt 8 uur per week. Zij verdient 10% meer dan het minimumloon. Een 15 jarige verdiend € 2,70 per uur. Hoeveel verdiend Amanda per week?
Slide 8 - Open question
Sjors verdient een brutoloon van € 1.485 per maand. Daarvan wordt € 108 belasting en € 115,83 aan sociale premies ingehouden. Hoeveel nettoloon ontvangt Sjors per jaar, afgerond op hele euro’s?
Slide 9 - Open question
Bedrijven moeten aan hun personeel minimaal het wettelijk minimumloon betalen. Toch betalen veel bedrijven hun personeel vaak meer dan het wettelijk minimumloon. Noem een reden waarom bedrijven dit doen.
Slide 10 - Open question
Als je het hebt over het geheel van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid, dan bedoel je daarmee....
A
De arbeidsmarkt
B
De beroepsbevolking
C
De vacatures
D
De werkgelegenheid
Slide 11 - Quiz
Het aanbod van arbeid bestaat uit alle banen en vacatures is dit juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quiz
De beroepsbevolking bestaat uit alle mensen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werken of werkloos zijn. Is dit juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quiz
Als veel mensen een baan zoeken, neemt de beroepsbevolking af. Is dit juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quiz
In een land zijn 550.000 werklozen. Dat is 8% van de beroepsbevolking. Bereken hoe groot de totale beroepsbevolking is.
Slide 15 - Open question
De arbeidsdeelname van vrouwen is nog steeds lager dan die van mannen. De overheid probeert de arbeidsdeelname van vrouwen te vergroten. Bedenk een manier waarop de overheid de arbeidsparticipatie van vrouwen kan vergroten.
Slide 16 - Open question
Als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid, ontstaat er_____
A
Geregistreerde werkloosheid
B
Verborgen werkloosheid
C
Werkgelegenheid
D
Werkloosheid
Slide 17 - Quiz
Werkzoekenden die niet bij het UWV staan ingeschreven, noem je de_____
A
Geregistreerde werkloosheid
B
Verborgen werkloosheid
C
Werkgelegenheid
D
Werkloosheid
Slide 18 - Quiz
Noem een voorbeeld van een sociaal gevolg voor iemand die werkloos is.
Slide 19 - Open question
Huub van der Steen is schilder. Normaal gesproken brengt hij € 50 in rekening voor één uur werk. Hij werkt ook wel eens ‘zwart’. Dan rekent hij € 25 per uur. Leg uit waarom Huub voor een uur zwart werken een lager tarief vraagt dan normaal.
Slide 20 - Open question
Er zijn 1.234.000 jongeren die werken. Daarvan zijn er 155.000 werkloos. Hoeveel procent is werkloos?