What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Adjectives
Adjectives
(bijvoeglijke naamwoorden)
1 / 15
next
Slide 1:
Slide
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
This lesson contains
15 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Adjectives
(bijvoeglijke naamwoorden)
Slide 1 - Slide
Write down 3 adjectives you already know.
Slide 2 - Mind map
Word order in English
In het Engels een vaste woordvolgorde:
wie / doet / wat / waar / wanneer.
Example (voorbeeld):
He - watched - a film - on television - last weekend.
Slide 3 - Slide
Je kunt ook een
adjective
(
bijvoeglijk naamwoord
) aan een zin toevoegen.
Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.
Examples:
He watched a
funny
film.
They bought a
lovely
dress.
We had a
good
time.
Slide 4 - Slide
Zelfstandige naamwoorden
- Persoon (Simon, Alice, minister,)
- Een plaats (Engeland, school, woonkamer)
- Een ding (auto, potlood, water)
Slide 5 - Slide
Example categories
color = kleur
size = formaat
texture = textuur
shape = vorm
Slide 6 - Slide
Soms zet je een adjective
achter
het werkwoord. In dat geval geeft de adjective extra informatie over het onderwerp.
Dit kan bij werkwoorden zoals:
to be
(am/is/are/was/were)
look
, appear en
seem
.
Examples:
I
am
curious
to see that new film.
She
looks
amazing
in my dress.
They
seem
focussed
on their singing careers.
Slide 7 - Slide
My friends have a ... hide-out place.
This ... comedy in set in Los Angeles in 1990.
She is ...! She makes so many jokes.
The ... Harry Potter movies was the best.
romantic
first
hilarious
secret
Slide 8 - Drag question
who
does
what
where
when
my friend
yesterday
drove
her car
in town
Slide 9 - Drag question
who
does
what
where
when
when she was younger
in Hollywood
was
my mom
an actress
Slide 10 - Drag question
Put in the correct order
her bike
to school
drove
Sandra
last Saturday
Slide 11 - Drag question
English Word Order:
Wat is de regel?
A
doet-waar-wanneer-wat-wie
B
wanneer-doet-wie-wat-waar
C
wie-doet-wat-waar-wanneer
D
wanneer-wie-doet-wat-waar
Slide 12 - Quiz
Adjectives zijn:
A
zelfstandige naamwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
bijwoorden
D
werkwoorden
Slide 13 - Quiz
Adjectives zeggen iets over een .....
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp
D
Zelfstandig naamwoord
Slide 14 - Quiz
Adjectives opdracht
- Whiteboard
- 5 zinnen met minimaal 1 ''adjective''
- Buiten
- 9:55 op zijn laatst terug
timer
1:00
Slide 15 - Slide
More lessons like this
Adjectives
October 2023
- Lesson with
13 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Adjectives
January 2023
- Lesson with
12 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 2
Adjectives
November 2022
- Lesson with
13 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Adjectives
November 2022
- Lesson with
11 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
ADJECTIVES 2B
March 2024
- Lesson with
14 slides
Engels
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2
Adjectives
November 2023
- Lesson with
12 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Adjectives
February 2023
- Lesson with
11 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Theme 3 - Adjectives
January 2023
- Lesson with
12 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2