Grammatica zinsontleding herhalingsles 2

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Hoe was je vakantie?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Na deze les kun je onderstaande zinsdelen benoemen:
- Persoonsvorm
- Werkwoordelijk gezegde
- Onderwerp
- Lijdend voorwerp
- Meewerkend voorwerp
- Bijwoordelijke bepaling

Slide 3 - Slide

Wat heb je nodig?
Pak je schrift. 
Hierin kun je de zin ontleden om zo het goede antwoord te geven.
Het gaat namelijk niet om wie het snelst reageert. Het gaat erom dat je invult wat je weet/kunt. Zo kan ik zien wie met welk onderdeel nog hulp nodig heeft.

Slide 4 - Slide

Voor de vakantie zijn we bezig geweest met de pv. Benoem de pv:
Iris heeft geen vlees gekocht.
A
Iris
B
heeft
C
geen vlees
D
gekocht

Slide 5 - Quiz

Zinsdelen
werkwoordelijk gezegde = pv  + alle werkwoorden in de zin
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Slide

Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden in de zin?

Slide 7 - Open question

Het onderwerp
Het onderwerp is altijd een persoon, een dier of een zaak. Het is datgene waar het in de zin om gaat.

Je vindt het onderwerp door te vragen: 
Wie/wat + pv/wwg?
Voorbeeld: Ik loop naar school.
De persoonsvorm is "loop". 
Wie loopt? Ik. "Ik" is dus het onderwerp. 

Slide 8 - Slide

Wat is het onderwerp in de volgende zin?
Jan en Henk fietsen naar huis.
A
Jan
B
Henk
C
Jan en Henk
D
huis

Slide 9 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin? ->
Gisteren vertelde de burgemeester dat hij ermee stopt.

Slide 10 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin.

Gisteren heeft hij een spelletje gespeeld.
A
Gisteren
B
een spelletje
C
heeft
D
hij

Slide 11 - Quiz

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 12 - Open question

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen: Wie/wat + persoonsvorm/werkw.gez + onderwerp?
Voorbeeld
Mark gaf mij gisteren een cadeautje. 
- Persoonsvorm: Gaf Mark mij gisteren een cadeautje?
- Onderwerp:  Wie gaf? Mark
- Lijdend voorwerp: Wat +gaf+ Mark? een cadeautje

Slide 13 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Marjan heeft vandaag appels gekocht.
A
vandaag
B
appels
C
Marjan
D
heeft gekocht

Slide 14 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?
Morgen krijg ik een nieuwe fiets.
A
Morgen
B
krijg
C
ik
D
een nieuwe fiets

Slide 15 - Quiz

Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp herken je doordat er "aan" voor staat of ervoor gezet kan worden.

Je vindt het door te vragen: 
Aan wie/wat +pv/wg + ow + lv 

Slide 16 - Slide

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak. Neem je tijd ..
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Marjan
had
een mooi gedicht
voor haar opa 
geschreven. 

Slide 17 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
bijwoordelijke bepaling
Gisteren
bracht
ze
een goed boek
voor mij
mee.

Slide 18 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
De ober 
heeft 
de jas
aan de klant 
gegeven. 

Slide 19 - Drag question

Schrijf een zin met een bijwoordelijke bepaling. Zet de bijwoordelijke bepaling tussen haakjes.

Slide 20 - Open question

Wat vind je van zinsontleding?
0 = moeilijk, 10 = makkelijk
010

Slide 21 - Poll

Welke uitleg denk je dat je nog nodig hebt? Denk je dat je geen extra uitleg nodig hebt? Vul dan 'X' in.

Slide 22 - Open question

Nu ..
Zelfstandig aan de slag. Klaar? Stillezen.
Hoe: in stilte. Wat: Ga naar jufmelis.nl/zinsontleding en maak de gratis opdrachten, begin bij de pv en stop bij lijdend voorwerp.
OF
Klassikaal zinsontleding oefenen.
We gaan uitgebreid in op de zin verdelen in zinsdelen. 

Slide 23 - Slide

Huiswerk voor woensdag
Ik deel zometeen via LessonUp een les met jullie. Hierin staan tien kleine opdrachten die jullie voor woensdag 12 januari af moeten hebben. 

Slide 24 - Slide