Paragraaf 2.3

Paragraaf 2.3
1 / 22
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

This lesson contains 22 slides, with text slides and 4 videos.

Items in this lesson

Paragraaf 2.3

Slide 1 - Slide

Leerdoelen 2.3
  • Je kunt drie oorzaken van variatie in de hoeveel zonnestraling noemen.
  • Je kunt uitleggen welke invloed zonnevlekken hebben op de stralingsintensiteit.
  • Je kunt uitleggen welke invloed de excentriciteit heeft op de stralingsintensiteit.
  • Je kunt uitleggen welke invloed de obliquiteit heeft op de stralingsintensiteit.
  • Je kunt uitleggen welke invloed de precessie heeft op de stralingsintensiteit
  • Je kunt vier zaken noemen die de groei en krimp van een ijskap beïnvloeden.
  • Je kunt de  theorie van de glaciale wip uitleggen
  • Je kunt de invloed van vulkanen op het klimaat beschrijven en verklaren.
  • Je kunt de invloed van meteorieten op het klimaat beschrijven en verklaren.
  • Je weet door welke oorzaken klimaatveranderingen in het geologische verleden zijn ontstaan.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Opdrachten
Maak opdrachten 2 en 3
timer
6:00

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Opdrachten
Maak opdrachten 1 en 4
timer
3:00

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Opdrachten
Maak opdrachten 5 en 6

Slide 12 - Slide

Leerdoelen 2.3 herhaling
  • Je kunt de oorzaken noemen van klimaatveranderingen in het verleden.
  • Je kunt uitleggen wat excentriciteit, obliquiteit en precessie is.
  • Je kunt de theorie van Milankovic uitleggen.
  • Je weet door welke oorzaken ijstijden ontstaan.
  • Je weet wat er wordt bedoeld met een glaciale wip. 

Slide 13 - Slide

Opgave 1
1 A, B, E

Slide 14 - Slide

Opgave 2
2 a De zon is dan minder actief en er zijn minder explosies aan het oppervlak. Er gaat hierdoor minder kortgolvige straling naar de aarde.
 b Zonnevlekken. Vulkaanuitbarstingen komen in een onregelmatig patroon voor.

Slide 15 - Slide

Opgave 3
3 a Veranderingen in de vorm van de aardbaan en de stand van de aardas zorgen samen voor soms meer en soms minder zonne-energie en dus voor temperatuurschommelingen die ijstijden en tussenijstijden veroorzaken.
 b De hoge breedten krijgen dan meer zonne-energie. De warmere zomer bevordert het smelten en dus krimpen van ijskappen.
 c Op 65° N.B. kan een ijskap aangroeien of weer kleiner worden. In koelere perioden groeit een ijskap omdat het afsmelten van sneeuw en ijs minder wordt. Op 65° Z.B. bevindt zich de permanente ijskap van Antarctica, dus daarin zijn schommelingen moeilijker te herkennen.

Slide 16 - Slide

Opgave 4
4 a Doordat het klimaat kouder wordt, daalt de sneeuwgrens.
 b − Sneeuw kan zich op het land boven de sneeuwgrens ophopen.
  − Daarnaast gaat van de vorming van ijs een verkoelend effect uit, waardoor het nog kouder wordt en er nog meer neerslag valt in de vorm van sneeuw.
 c Als de ijslaag dikker wordt, kan het zeewater het gewicht ervan niet meer dragen en zinkt de ijskap.
 d Door het gewicht van het ijs wordt de aardkorst ingedrukt, waardoor sneeuw en ijs onder de sneeuwgrens komen te liggen en smelten.

Slide 17 - Slide

Opgave 5
5 a Bij explosief vulkanisme komt veel vulkanische as hoog in de lucht terecht, die door de wind over de aarde wordt verspreid. De as reflecteert een deel van de zonnestraling in de atmosfeer die daardoor het aardoppervlak niet kan bereiken.
 b De hoeveelheid as in de lucht neemt in die periode steeds verder af door verdere verspreiding (en dus verdunning) van de as en er daalt steeds meer as af naar het aardoppervlak.                                c Het kan leiden tot een kleine en geleidelijke temperatuurstijging, omdat veel CO2 in de lucht wordt gebracht, wat het natuurlijke broeikaseffect versterkt.

Slide 18 - Slide

Opgave 6
6 a De inslag van een kleine meteoriet heeft een regionaal effect. De inslag van een grote meteoriet heeft een mondiaal effect.
 b Grote meteorieten komen minder vaak voor dan kleine. De kans op inslag is daarom veel kleiner dan bij kleine gesteentestukken die de aarde regelmatig raken.
 c Door de inslag kan veel gesteentegruis hoog in de lucht komen en een soort stofkoepel vormen. Die heeft een sterk afkoelend effect.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Leerdoelen
Je weet op welke manier de mens bijdraagt aan klimaatverandering.
Je begrijpt dat de koolstofbalans door de menselijke invloed verstoord kan raken.
Je kunt bron 2 en bron 3 uitleggen.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video