This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Thema 4:
Ordening en Evolutie
Herhaling van een aantal begrippen
Slide 1 - Slide
In welke drie domeinen wordt het leven op aarde verdeeld?
A
Bacteriën, dieren en planten
B
Archaea, prokaryoten en bacteriën
C
Archaea, eukaryoten en bacteriën
D
Planten, dieren en schimmels
Slide 2 - Quiz
Slide 3 - Slide
Welke conclusie kan je trekken uit de figuur?
A
Archaea en bacteriën zijn meer aan elkaar verwant dan archaea en eukaryoten
B
Archaea en eukaryoten zijn meer aan elkaar verwant dan eukaryoten en bacteriën
C
Archaea en bacteriën zijn meer aan elkaar verwant dan archaea en eukaryoten
Slide 4 - Quiz
autotroof en heterotroof
Slide 5 - Slide
Deze klaproos is ...
A
autotroof
B
heterotroof
Slide 6 - Quiz
Bacteriën
schimmels
dieren
planten
geen celwand
bladgroenkorrels
geen celkern
wel celwand,celkern, geen bladgroenkorrels
Slide 7 - Drag question
bacteriofaag virus die bacteriën infecteert
Slide 8 - Slide
Om welke redenen zou je een bacteriofaag levend kunnen noemen?
Slide 9 - Open question
Kunnen kamerplanten alle levensverschijnselen vertonen?
A
Ja
B
Nee
C
3 van de 7 levensverschijnselen wel
D
6 van de 7 levensverschijnselen wel
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Video
In de theorie van Darwin is evolutie de verklaring voor het ontstaan van soorten en daarmee is dat voor hem het uitgangspunt ter verklaring van de grote soortendiversiteit op aarde. Waardoor treedt volgens Darwin evolutie op?
Evolutie treedt volgens Darwin op doordat ….
A
.. in een populatie individuen zich voortdurend aanpassen aan veranderende milieuomstandigheden en vooral nieuwe kenmerken doorgeven aan hun nakomelingen.
B
.. verandering in het milieu de individuen in een populatie aanzet tot mutaties om te overleven; die mutaties worden dan doorgegeven aan hun nakomelingen.
C
.. in een populatie alléén sterke individuen overleven en deze dus ook gemiddeld sterke individuen zullen voortbrengen.
D
.. in een populatie vooral de aan het milieu aangepaste individuen zich zullen voortplanten.
Slide 13 - Quiz
Homologe / Analoge organen
Homoloog: organen met dezelfde bouw - ontstaan uit dezelfde grondvorm
hebben soms verschillende functies - geven verwantschap aan
Analoog:
organen met dezelfde functie - soms lijkt de bouw op elkaar
niet ontstaan uit dezelfde grondvorm
geen verwantschap
Slide 14 - Slide
A
Homoloog
B
Analoog
C
Rudimentair
Slide 15 - Quiz
A
Homoloog
B
Analoog
C
Rudimentair
Slide 16 - Quiz
Welke van de volgende organen zijn rudimentair?
A
De staartwervels van een mens.
B
De vleugels van een vleermuis.
C
De vleugels van een insect.
Slide 17 - Quiz
Mensen die geloven dat alle ......................... zijn ontstaan uit eenvoudige ........................., waarbij ook veel soorten zijn ......................... , geloven in het .........................proces.
De evolutietheorie gaat ervan uit dat:
1. Door mutatie steeds nieuwe ......................... ontstaan.
2. Als een organisme zich kan aanpassen aan zijn omgeving heeft hij een grotere ............................. Dit verschijnsel noemen we .........................
3. Dat door ......................... een zelfde soort steeds meer kan verschillen van elkaar, omdat ze in een andere omgeving leven. Hierdoor kunnen er uiteindelijk nieuwe ......................... ontstaan. Deze verschillende soorten kunnen zich uiteindelijk niet meer .......................... samen.