Woordenschat 1.1 en 1.2 (10 september)

Welkom bij Nederlands!


10 september 2018
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!


10 september 2018

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Terugblik vorige les
  • Bespreken opdrachten
  • Doelen
  • Woordenschat 1.1 + 1.2
  • Aan de slag
  • Terugblik
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Terugblik vorige les
  • Lezen 1.1 Onderwerp en hoofdgedachte
  • Lezen 1.2 Doel en publiek
  • Lezen 1.3 Betrouwbaarheid van een tekst
  • Oefentoets (grapje...)

Slide 3 - Slide

Hoe schrijf je het onderwerp van een tekst op?

Slide 4 - Open question

Hoe vind je de hoofdgedachte van een tekst?
A
Globaal lezen
B
Oriënterend lezen
C
Zoekend lezen
D
Grondig lezen

Slide 5 - Quiz

Welk doel hoort bij de volgende tekstvormen.
Informeren
Instrueren
Activeren
Overtuigen

Slide 6 - Drag question

Waar kijk je naar als je wilt weten of een tekst betrouwbaar is?

Slide 7 - Open question

Bespreken opdrachten
  • Lezen 1.1
  • Lezen 1.2
  • Lezen 1.3

Slide 8 - Slide

Doelen van deze les
  • Lesuur 1: Aan het einde van de les kun je de betekenis van een woord afleiden uit de tekst.


  • Lesuur 2: Aan het einde van de les kun je de betekenis van een woord afleiden uit het woord zelf.

Slide 9 - Slide

Betekenis uit de
tekst halen

Slide 10 - Mind map

Betekenis afleiden uit de tekst
Synoniem

Een ander woord met ongeveer dezelfde betekenis.

VB. Hoofdzakelijk --> vooral

Omschrijving

Een uitleg is de zinnen voor of na het woord.

VB. De meeste luchtvaartmaatschappijen vinden de omvang van handbagage prima. Er zijn echter enkele maatschappijen die de grote van een koffer of tas wel een probleem vinden.

Voorbeeld

Er wordt soms een voorbeeld gegeven.

VB. Stoel = ding met vier poten om op te zitten.

Tegenstelling

Een woord met de tegenovergestelde betekenis.

VB. Troebel --> helder

Afbeelding
Helpt bij het achterhalen van de betekenis.

Slide 11 - Slide

Opdracht woordenschat 1.1
  • Opdracht 1 t/m 7     blz. 144 t/m 149

Slide 12 - Slide

Pauze
timer
10:00

Slide 13 - Slide

Betekenis afleiden uit het woord
  1. Samenstelling
  • Twee woorden die samen een nieuwe betekenis krijgen.
  • Voet + bal = voetbal
  • Gebied + verbod = gebiedsverbod



Slide 14 - Slide

Betekenis afleiden uit het woord
  1. Samenstelling
  2. Voor- en achtervoegsels
  • Zijn er voor- of achtervoegsels die je kent?
  • Hergebruiken = her + gebruiken.  --> Her = opnieuw
  • Belangeloos = belang + loos. --> Loos = zonder

Slide 15 - Slide

Betekenis afleiden uit het woord
  1. Samenstelling
  2. Voor- en achtervoegsels
  3. Lijkt op een woord dat je kent
  • Het woord zelf is nieuw voor je, maar het lijkt op een woord dat je kent.
  • Problematisch --> probleem

Slide 16 - Slide

Opdracht woordenschat 1.2
  • Opdracht 1 t/m 5     blz. 150 t/m 153

Slide 17 - Slide

Doelen van deze les
  • Lesuur 1: Aan het einde van de les kun je de betekenis van een woord afleiden uit de tekst.


  • Lesuur 2: Aan het einde van de les kun je de betekenis van een woord afleiden uit het woord zelf.

Slide 18 - Slide

Terugblik 1.1

Als de mens niet meer aan het verkeer zou deelnemen, zou het veel veiliger zijn. Daarom wil Google ervoor zorgen dat we niet meer zelf hoeven te participeren in het verkeer.


  • Wat betekent het woord participeren? Haal de betekenis uit de tekst.
  • Welke strategie heb je gebruikt?

(Synoniem, omschrijving, voorbeeld, tegenstelling, afbeelding)

Slide 19 - Slide

Terugblik 1.2

Wat betekenen de ondersteende woorden? Haal de betekenis uit het woord.

  • heractiveren
  • humoristisch
  • onbewust
  • brandveiligheidsvoorwaarden


  • Welke strategie heb je gebruikt?

(Samenstelling, voor- en achtervoegsels, woord dat er op lijkt)

Slide 20 - Slide

Volgende les
  • Bladzijde 144 t/m 153 af.
  • Bedenk welk leesboek je wilt kiezen.

https://www.lezenvoordelijst.nl/zoek-een-boek/nederlands-15-tm-19-jaar/niveau/1#

  • Volgende week boek voorleggen.
  • Woordenschat 1.3 + Fictie
  • Neem kleurpotloden mee!

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide