Werkwoorden Lowan Eten en Drinken

Werkwoorden

Lowan Eten en Drinken
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoorden

Lowan Eten en Drinken

Slide 1 - Slide

zetten
leggen

Slide 2 - Slide

zetten

ik zet
jij ?
hij zet
zij zet
wij ?
jullie zetten
zij zetten
leggen

ik leg
jij ?
hij ?
zij legt
wij leggen
jullie ?
zij ?

Slide 3 - Slide

geven
doen

Slide 4 - Slide

geven

ik geef
jij geeft
hij ?
zij geeft
wij ?
jullie geven
zij geven
doen

ik ?
jij doet
hij ?
zij doet
wij ?
jullie doen
zij doen

Slide 5 - Slide

leggen
liggen

Slide 6 - Slide

leggen

ik leg
jij ?
hij legt
zij legt
wij ?
jullie leggen
zij ?
liggen

ik lig
jij ligt
hij ?
zij ?
wij ?
jullie liggen
zij ?

Slide 7 - Slide

eten
snijden

Slide 8 - Slide

eten

ik eet
jij eet
hij ?
zij ?
wij ?
jullie eten
zij eten
snijden

ik snijd
jij snijdt
hij ?
zij ?
wij snijden
jullie ?
zij snijden

Slide 9 - Slide

koken
schenken

Slide 10 - Slide

koken

ik kook
jij kookt
hij ?
zij kookt
wij ?
jullie koken
zij koken
schenken

ik ?
jij schenkt
hij schenkt
zij ?
wij schenken
jullie schenken
zij ?

Slide 11 - Slide

Kies de goede woorden.

Slide 12 - Slide

ik
hij
drink
zet
drinkt
zet

Slide 13 - Drag question

wij
hij
schenken
koken
kookt
schenkt

Slide 14 - Drag question

ik
jij
legt
geeft
geef
leg

Slide 15 - Drag question

jij
jullie
doen
roeren
doet
roert

Slide 16 - Drag question

ik
jij
snijd
eet
snijdt
eet

Slide 17 - Drag question

ik (zetten)
A
zet
B
zeet

Slide 18 - Quiz

ik (doen)
A
do
B
doe

Slide 19 - Quiz

ik (leggen)
A
leg
B
leeg

Slide 20 - Quiz

ik (roeren)
A
roer
B
roert

Slide 21 - Quiz

jij
A
drinkt
B
drink

Slide 22 - Quiz

jij (geven)
A
gevt
B
geeft
C
geevt
D
geft

Slide 23 - Quiz

jij (schillen)
A
schil
B
schillt
C
schilt
D
schiilt

Slide 24 - Quiz

hij (eten)
A
et
B
eet
C
etet

Slide 25 - Quiz

hij (koken)
A
kokt
B
kookt

Slide 26 - Quiz

wij
A
drink
B
drinken

Slide 27 - Quiz

Opdracht bij de spinner:

Noem de juiste vorm van het werkwoord!
Docent noemt:
ik of jij, hij, zij, wij, jullie, zij.

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide