W27 EN 1HM Les 1

1 / 41
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Aims
1. Aan het einde van deze les herken ik de vorm van de present simple.
2. Aan het einde van deze les kan ik de present simple op de juiste manier toepassen in zinnen.
3. Aan het einde van deze les kan ik woorden in de juiste volgorde zetten (word order).

Slide 2 - Slide

The present simple
De tegenwoordige tijd 

Slide 3 - Slide

The boy ... [to eat] pizza every day.
A
eat
B
eats
C
eating
D
is eating

Slide 4 - Quiz

I ... [to be] very happy.
A
am
B
is
C
are

Slide 5 - Quiz

My sisters always ... [to run] on the field.
A
run
B
runs
C
running
D
are running

Slide 6 - Quiz

The Present Simple (to be)

Het werkwoord to be heeft een eigen vorm. Deze moet je uit je hoofd leren.



I am (ik ben)

You are (jij bent / jullie zijn)

We are (wij zijn)

They are (zij zijn)

He is  (hij is)

She is (zij is)

It is   (het is)

Slide 7 - Slide

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
I (to be)
A
am
B
is
C
are
D
be

Slide 8 - Quiz

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
John (to be)
A
am
B
is
C
are
D
be

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
My parents (to be)
A
am
B
is
C
are
D
be

Slide 10 - Quiz

The Present Simple

De present simple heeft 2 vormen:

Het hele werkwoord zonder 'to'

to play --> play

Het hele werkwoord+s of +es

to play --> plays / to do --> does

Je gebruikt het hele werkwoord bij  I, you, we, they

Je gebruikt werkwoord+s en werwoord+es bij he, she, it

De SHIT-regel: bij She, He en It gebruik je stam+(e)s

Slide 11 - Slide

De stam +es

werkwoorden met een s-klank

(kiss, catch, fish)

He catches a pokemon every day.


werkwoorden die eindigen op de letter o

(do, go)

She always goes to school by bus.


werkwoorden die eindigen op een medeklinker + y krijgen -ies

(try, study)

It tries to get away, but it fails.

De stam +s

Alle overige werkwoorden

(play, run, swim, eat)

John runs to his mother.

Sarah eats a lime for breakfast.

the cat toys with its prey

Slide 12 - Slide

Negatieve zinnen

I don't play
You don't play
He/she/it doesn't play
We don't play
You don't play
They don't play

Vragende zinnen


Do I play football?

Do you play football?

Does he/she/it play football?
Do we play football?
Do you play football?
Do they play football?

Slide 13 - Slide

To be

zijn

I am

He is

She is

It is

We are

You are

They are

to eat

eten

I eat

He eats

She eats

It eats

We eat

You eat

They eat

to do

doen

I do

he does

she does

it does

we do

you do

they do

Slide 14 - Slide

To buy

Kopen

I buy

he buys

she buys

it buys

we buy

you buy

they buy


to try

proberen

I try

he tries

she tries

it tries

we try

you try

they try

to catch

vangen

I catch

he catches

she catches

it catches

we catch

you catch

they catch


Slide 15 - Slide

Wanneer gebruik je het?

  • Feiten
  • My sister studies French
  • Gewoontes
  • I always brush my teeth after dinner
  • Regelmaat
  • Swallows fly south in winter
    My

    Slide 16 - Slide

    Opdracht 1
    Zet de zinnen in de Present Simple.
    Typ de hele zin inclusief hoofdletters en leestekens.

    Slide 17 - Slide

    She ... (to work) on a farm.

    Slide 18 - Open question

    My sister ... (to kiss) her boyfriend

    Slide 19 - Open question

    Jeremy ... (to catch) pokemon.

    Slide 20 - Open question

    Tijs and Koen ... (to do) their homework on Sunday.

    Slide 21 - Open question

    The company ... (to advertise) a lot on TV.

    Slide 22 - Open question

    My computer ... (to crash) every day.

    Slide 23 - Open question

    My sisters ... (to fail) their test.

    Slide 24 - Open question

    Youri ... (to fish) every Saturday.

    Slide 25 - Open question

    Dikra ... (to help) Nellycha with her homework.

    Slide 26 - Open question

    Mees and Noa ... (to hurry) home after school.

    Slide 27 - Open question

    Opdracht 2
    Zet de delen van de zin in de juiste volgorde & in de present simple
    Denk aan hoofdletters en leestekens

    Slide 28 - Slide

    finish / your test / early / you / always

    Slide 29 - Open question

    Iron / my mum / every weekend / our clothes

    Slide 30 - Open question

    always / it / in / the / holidays / rain

    Slide 31 - Open question

    The cute girl / at / the boy / smile

    Slide 32 - Open question

    my father / ever week / work / until / eight p.m.

    Slide 33 - Open question

    Exercise 3 (extra challenge)
    Vertaal de zinnen naar het Engels.
    Let op dat je de Present Simple gebruikt.
    Let op hoofdletters en leestekens.

    Slide 34 - Slide

    Wij werken iedere zondag in Breda.

    Slide 35 - Open question

    Mijn zus gaat altijd naar school.

    Slide 36 - Open question

    Demir maakt vaak zijn huiswerk.

    Slide 37 - Open question

    Sem koopt iedere maand een nieuw spel.

    Slide 38 - Open question

    Rachida kijkt op maandag naar het nieuws.

    Slide 39 - Open question

    Look back
    Today you did the following:
    - You practiced with the present simple.
    - You practiced with word order.
    - You practiced with translating new sentences from Dutch to English.

    Please email me if you have any questions about the topics we've discussed today.

    Slide 40 - Slide

    Look forward
    Next class:
    - Listening skills

    Slide 41 - Slide