This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Oefenvragen Hoofdstuk 5
Klas 3Vb
Scheikunde
11 april 2022
Slide 1 - Slide
Zorg dat je de volgende voorwerpen bij de hand hebt:
Rekenmachine
Eventueel pen en papier
Slide 2 - Slide
De dichtheid van de badeend is ...... dan de dichtheid van water.
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk
Slide 3 - Quiz
Welke vloeistof heeft de ...
laagste dichtheid
hoogste dichtheid
Slide 4 - Drag question
=
dichtheid=volumemassa
volume
massa
dichtheid
/
*
Slide 5 - Drag question
Je hebt een autootje gekocht voor je neefje. Het heeft een volume van 35 cm3. De dichtheid van het autootje is 5 g/cm3. Hoe zwaar is het autootje?
A
175 gram
B
7 gram
C
5 gram
D
0,14 gram
Slide 6 - Quiz
Wat is de molmassa van methaan CH4? C = 12 u en H = 1 u
A
12 g/mol
B
16 g/mol
C
12 u
D
16 u
Slide 7 - Quiz
Hoeveel mol is 8,00 gram methaan? (molaire massa van methaan = 16 g/mol)
A
128 mol
B
0,500 mol
C
-128 mol
D
2,00 mol
Slide 8 - Quiz
Hoe weet je de molverhouding?
A
Die moet je berekenen.
B
Dat zijn de indexen (kleine getallen) in de reactievergelijking
C
Dat zijn de coëfficiënten (grote getallen) in de reactievergelijking
Slide 9 - Quiz
--->
Wat is de molverhouding tussen H2SO4 en H+ ?
H2SO4
2H++SO42−
A
1:2
B
1:1
C
2:1
D
1:3
Slide 10 - Quiz
Hoe noem je:
De hoeveelheid mol in een liter oplossing
massa opgeloste stof per volume oplossing
De verhouding tussen de hoeveelheden in mol van elke twee verbindingen bij een chemische reactie
Molariteit
Mol- verhouding
Concentratie
Slide 11 - Drag question
Ik heb een oplossing van een kleurstof in water met een bepaalde molariteit.
Proef I: Ik voeg 100 mL water toe. Wat gebeurt er met de molariteit?
A
De molariteit blijft gelijk
B
De molariteit wordt groter
C
De molariteit wordt kleiner
D
Dat kun je niet weten
Slide 12 - Quiz
Ik heb een oplossing van een kleurstof in water met een bepaalde molariteit.
Proef II: Ik schenk 50 mL van de oplossing weg. Wat gebeurt er met de molariteit?
A
De molariteit blijft gelijk
B
De molariteit wordt groter
C
De molariteit wordt kleiner
D
Dat kun je niet weten
Slide 13 - Quiz
Een suikeroplossing van 15 mL heeft een concentratie van 0,3 g/mL. Hoeveel gram suiker zit erin? Laat de berekening zien.
Slide 14 - Open question
Ik gooi 3,0 mmol zout in een glas water. Het glas bevat 25 mL water. Wat is de molariteit? Laat de berekening zien.
Slide 15 - Open question
% (percentage)
ppm (parts per million)
ppb (parts per billion)
(deel/geheel) x 102
(deel/geheel) x 106
(deel/geheel) x 109
Slide 16 - Drag question
Reken uit: hoeveel % is 10 000 ppm? (1 ppm = 1 per miljoen)
A
0.01 %
B
0,1 %
C
1 %
D
0,00001%
Slide 17 - Quiz
Grenswaarde (Toegestane Gewogen Gemiddelde)
ADI-waarde
LD50-waarde
de maximaal toegestane concentratie van een (gevaarlijke) stof in een ruimte waarin iemand zich bevindt.
de hoeveelheid van een stof die dagelijks kan worden ingenomen zonder gezondheids-risico's.
de hoeveelheid van een stof die bij 50% van een populatie tot de dood leidt.
Slide 18 - Drag question
Een vrouw weegt 60 kg en krijgt 300 mg nitraat binnen. Is de ADI-waarde (3,7 mg/kg) overschreden?
A
nee
B
ja
Slide 19 - Quiz
De ADI-waarde van chloor is 40 mg/kg lichaamsgewicht. Hoeveel milligram mag iemand van 50 kg per week binnenkrijgen?
A
14000
B
2000
C
0,8
D
14
Slide 20 - Quiz
Welke vijf factoren hebben invloed op de reactiesnelheid?
Slide 21 - Open question
Waar is de reactiesnelheid het hoogst?
Waar is de reactiesnelheid het laagst?
Slide 22 - Drag question
Hogere reactiesnelheid
Lagere reactiesnelheid
Lage temperatuur
Gebruik katalysator
Een stof is fijn verdeeld
Lage concen- tratie stof
Oxideren van goud
Een explosie
Slide 23 - Drag question
Welke bewering over de katalysator is juist? I: Een katalysator is een stof die tijdens de reactie wordt verbruikt. II: Een katalysator versnelt de chemische reactie.