herhaling persoonlijke voornaamwoorden

Persoonlijke voornaamwoorden
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Persoonlijke voornaamwoorden

Slide 1 - Slide

Last week
twee weken geleden heb je geleerd wat persoonlijke voornaamwoorden zijn en hoe je deze gebruikt.

Vandaag gaan we kijken wat je nog weet. 

Succes!

Slide 2 - Slide

Wat zijn personal pronouns?
A
Voornaamwoorden
B
Bezittelijk voornaamwoorden
C
Lidwoorden
D
Voorzetsels

Slide 3 - Quiz

Maak deze zin af

Personal pronouns . . .
A
vertellen iets over de uitspraak van woorden
B
verwijzen naar mensen dieren of dingen
C
verwijzen nooit naar dieren of dingen
D
gebruik je om bezit aan te geven

Slide 4 - Quiz

A personal pronoun
... (zij) is from Germany.
A
She
B
You
C
He
D
We

Slide 5 - Quiz

Personal pronouns

This is for ... (mij).
A
you
B
him
C
me
D
my

Slide 6 - Quiz

Personal pronouns

This is for ... (hen).
A
you
B
him
C
me
D
them

Slide 7 - Quiz

Personal pronoun

Can you call ... (hem)?

A
her
B
him
C
me
D
he

Slide 8 - Quiz

Personal pronoun

... (zij) is sitting in the garden.
A
She
B
Her
C
They
D
It

Slide 9 - Quiz

Personal pronoun

... is cold outside.
A
He
B
We
C
She
D
It

Slide 10 - Quiz

Personal pronouns

... (wij) are friends.
A
We
B
I
C
He
D
They

Slide 11 - Quiz

Personal pronouns

You can watch TV with ... .
A
their
B
they
C
theirs
D
them

Slide 12 - Quiz

Personal pronouns

There is Luke. This book is for...
A
his
B
he
C
her
D
him

Slide 13 - Quiz

A personal pronoun

... is from Indonesia.
A
She
B
They
C
I
D
We

Slide 14 - Quiz

Personal pronouns

Why don't you talk to .... ?
A
she
B
her
C
hers
D
I

Slide 15 - Quiz

Personal pronouns

Our grandparents visit ... every week.
A
I
B
ours
C
us
D
our

Slide 16 - Quiz

personal pronouns

That is not fair to .... .
A
we
B
us
C
our
D
ours

Slide 17 - Quiz

Personal pronouns

This is for ... .
A
your
B
I
C
me
D
their

Slide 18 - Quiz

Hoe ging het?
A
Ik heb alle vragen goed.
B
Ik heb een paar kleine foutjes gemaakt.
C
Ik vind het erg moeilijk.

Slide 19 - Quiz