les 1

1 / 19
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 2 
Winst en verslaggeving

Telefoons in de telefoontas, kauwgom in de prullebak

Slide 2 - Slide





  • ik bespreek kort paragraaf 2.1
  • zelfstandig werken aan de opdrachten van paragraaf 2.1
  • we sluiten de les af met een aantal controle vragen
Deze les

Slide 3 - Slide

2.1 kosten en opbrengsten
Dit betaal je                                                                  Dit krijg je

Slide 4 - Slide

Handelsonderneming
kopen producten in en verkopen die door
Industriële onderneming
maken mbv grondstoffen zelf een product

Slide 5 - Slide

Diestverlenende onderneming:

werken in opdracht van een klant
Makelaar
Aannemer

Slide 6 - Slide

Inkoop(kosten)
  • Handelsondernemingen:
  • Houden zich bezig met het kopen en verkopen van goederen zonder dat de goederen worden bewerkt. 
  • Inkoopwaarde is de prijs van de ingekochte goederen.
  • Industriele ondernemingen
  • Houden zich bezig met het kopen van grondstoffen en halffabrikaten. Hier maken zij nieuwe producten van. 
  • Inkoopwaarde is de prijs van de grondstoffen / halffabrikaten.

Slide 7 - Slide

Personeel(skosten)
  • Brutoloon , nettoloon + loonkosten (hebben we het al gehad!) 
  • Kosten proberen zo laag mogelijk houden, dit kan door:
  • - mechanisatie
  • - automatisering
  • - robotisering
  • Door deze drie stijgt de arbeidsproductiviteit: mensen kunnen meer doen

Slide 8 - Slide

(kosten) Vaste activa
Vaste activa:  alles wat je nodig hebt als je een bedrijf gaat starten, de spullen moeten wel langer als 1 jaar meegaan.
Bijvoorbeeld: een kast, een auto, een machine
Niet goed: koffie, wc-papier.

Deze vaste activa gaan niet een leven lang mee: je moet ze t.z.t. vervangen, hier ga je alvast geld voor opzij leggen: AFSCHRIJVEN

Slide 9 - Slide

Afschrijven
Afschrijven per jaar = Waardevermindering per jaar van een machine/auto (kapitaalgoed)

Aanschafwaarde = aankoopprijs
Restwaarde           = waarde bij inruil
Gebruiksduur       = aantal jaren dat je het gebruikt
            Formule =   (aankoopprijs - restwaarde) : aantal jaar

Slide 10 - Slide

Afschrijving 
NU
OVER 10 JAAR
  • € 30.000
  • € 4.000
  • Afschrijving per jaar = (aanschafprijs - restwaarde) : aantal jaren
  • De bus is in 10 jaar tijd (30.000 - 4000) € 26.000 minder waard geworden. 
  • De afschrijving per jaar: € 26000 : 10 = € 2.600
Afschrijving=
de jaarlijkse waardevermindering van een kapitaalgoed

Slide 11 - Slide

Huiswerk volgende les 
Doornemen 
     paragraaf 2.1 (blz 58)
Maken 
     alle opdrachten van deze 
     paragraaf (dus ook de
     verdiepingsopgave)!

Slide 12 - Slide

Arbeidsproductiviteit
A
De productie per machine in een bepaalde tijd
B
De productie per bedrijf
C
De arbeid per bedrijf
D
De productie per werknemer in een bepaalde tijd

Slide 13 - Quiz

Wat zijn loonkosten werkgever?
A
nettoloon werknemer + premies werkgever
B
nettoloon werknemer - premies werkgever
C
brutoloon werknemer -premies werkgever
D
brutoloon werknemer + premies werkgever

Slide 14 - Quiz

Nina heeft een bloemenwinkel. Ze heeft allerlei bedrijfskosten. Hierna staan enkele voorbeelden.

Wat is een voorbeeld van inkoopkosten?
A
De kosten van de aanvoer van bloemen.
B
De kosten van het bezorgen van bloemen bij klanten.
C
De kosten van het verzorgen van bloemen.

Slide 15 - Quiz

Wat is de afschrijving?
A
Waardevermindering van kapitaalgoederen
B
Waardervermeerdering van kapitaalgoederen
C
Restwaarde van kapitaalgoederen
D
Aanschafprijs van kapitaalgoederen

Slide 16 - Quiz

Wat is de formule voor afschrijven?
A
(nieuwwaarde + restwaarde) : gebruiksduur
B
(nieuwwaarde -restwaarde) x gebruiksduur
C
(nieuwwaarde - restwaarde) : gebruiksduur
D
(nieuwwaarde + restwaarde) x gebruiksduur

Slide 17 - Quiz

onder kosten van interest vallen
A
de rente die je moet betalen over je lening

Slide 18 - Quiz


A

Slide 19 - Quiz