2.3 Massa en volume

• NaSk
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

§2.3 Massa en volume

Hoofdstuk 2 Stoffen

Terugblik vorige les

Zuivere stof: Bestaat uit één soort deeltje.

Mengsel: Bestaat uit meerdere deeltjes.

Voorbeeld mengsels:

Oplossing (suiker in water), altijd helder!

Suspensie (zand in water altijd troebel!

Hoofdstuk 2 Stoffen

§2.3 Massa en volume

Terugblik vorige les

Mengsels kan ik scheiden (gebruik maken van verschil in stofeigenschappen)

Filtreren: Verschil in deeltjesgrootte

Extraheren: Verschil in oplosbaarheid

Hoofdstuk 2 Stoffen

§2.3 Massa en volume

Een hoeveelheid stof afmeten 

Er zijn verschillende manieren om stoffen af te meten. 

Hoofdstuk 2 Stoffen

§2.3 Massa en volume

Massa

Met een weegschaal kun je de massa van een voorwerp of hoeveelheid stof bepalen.

Je meet de massa in gram (g) of in kilogram (kg)

1 kg = 1000 g

Hoofdstuk 2 Stoffen

§2.3 Massa en volume

Het volume van vloeistoffen

Met een maatcilinder kun je het volume van een hoeveelheid vloeistof bepalen. 

1 L = 1000 mL = 1000 cm³ = 0.001 m³

Hoofdstuk 2 Stoffen

§2.3 Massa en volume

Het volume van rechthoekige voorwerpen

Voorwerpen nemen ruimte in (ze hebben een bepaald volume)

Van rechthoekige voorwerpen kan je het volume berekenen:

volume = lengte x breedte x hoogte

Hoofdstuk 2 Stoffen

§2.3 Massa en volume

Het volume van andere voorwerpen; onderdompelmethode

1. Vul een maatcilinder tot een bepaalde hoogte met water
2. Lees de stand van het water af (beginstand)
3. Laat het voorwerp voorzichtig in het water zakker
4. Lees opnieuw de stand van het water af (eindstand)
5. Reken uit: eindstand - beginstand (dit is het volume)

Hoofdstuk 2 Stoffen

§2.3 Massa en volume

Aan de slag!

Daarna: Maken opdrachten:

Minder dan 70% goed: 1 t/m 9

Meer dan 70% goed: 6 t/m 9

Hoofdstuk 2 Stoffen

§2.3 Massa en volume