Verkeer 29-03-2021

1 / 25
next
Slide 1: Slide
Basisschool

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wanneer steek je je hand uit in het verkeer?
A
Als je wilt afslaan
B
Als je rechtdoor wilt
C
Als je wilt stoppen
D
Als je met 1 hand fietst

Slide 2 - Quiz

Je gebruikt je bel om een ander te waarschuwen. Welk voorbeeld is fout?
A
Je wilt je vrienden groeten
B
Je wilt laten weten dat je eraan komt
C
Je laat merken dat je in gaat halen.

Slide 3 - Quiz

Tekens in het verkeer.
Welke lichten branden hier?

A
Achteruit rij lichten
B
Remlichten
C
Knipperlichten.
D
Koplampen

Slide 4 - Quiz

Sanne en Floor naderen het einde van het fietspad. Ze willen naast elkaar fietsen.

Welke vraag hoort hier niet bij?

A
Is het wegdek goed begaanbaar?
B
Is het druk op de weg?
C
Staat er een obstakel op de weg?
D
Is de weg breed genoeg?

Slide 5 - Quiz

Bekijk de afbeelding.
De weg is breed genoeg.
Er rijden veel auto's.
Hoe kunnen Floor en Sanne het beste gaan fietsen?

A
Afstappen en met de fiets aan de hand gaan lopen.
B
Ze kunnen het best aan de linkerkant gaan fietsen.
C
Achter elkaar, want het is druk op de weg.
D
Naast elkaar. De weg is breed genoeg.

Slide 6 - Quiz

Bekijk de afbeelding.

Sanne en Floor fietsen samen.
Ze willen een voetganger in halen. Wat moeten ze doen?

A
Ze kunnen samen blijven fietsen. De weg is namelijk breed.
B
Achter elkaar fietsen en de voetganger inhalen.
C
Zoveel mogelijk naar links en samen de voetganger inhalen.
D
Ze kunnen samen fietsen. Het is rustig op de weg.

Slide 7 - Quiz

Wat kun je zeggen over de manier waarop de bagage meegenomen wordt.

A
Er kan nog meer bagage in de bak.
B
Er zit teveel bagage in de bak. Het valt het bijna uit.
C
De bagage is te licht.
D
In een bakfiets kun je zoveel mogelijk bagage meenemen.

Slide 8 - Quiz

De tas is te zwaar. Daarom laat Maud haar tas op de bagagedrager steunen.

Welke zin hoort er niet bij?

A
De tas kan achter het zadel blijven hangen.
B
Maud heeft een last van haar zware tas.
C
Maud kan haar evenwicht verliezen.
D
Het sturen gaat lastig.

Slide 9 - Quiz

Je ziet een oversteekplaats voor fietsers.

Welke uitspraak hoort bij deze foto?

A
Fietsers hebben hier voorrang.
B
Auto's moeten hier stoppen voor fietsers.
C
Voorrang wordt via verkeerslichten geregeld.
D
Fietser kunnen van beide kanten oversteken.

Slide 10 - Quiz

Op de eerste rijbaan zijn geen auto's, dus steekt Nienke over. Op de tweede rijbaan komen wel auto's aan.
Wat moet Nienke doen.

A
In het midden van de oversteekplaats stoppen.
B
Hard bellen met haar fietsbel.
C
Ze mag doorfietsen, want de auto moet voor haar stoppen
D
Ze kan beter terugfietsen.

Slide 11 - Quiz

Waar waarschuwt dit verkeersbord voor?

A
Pas op! Fietsers hebben hier voorrang.
B
Pas op! Er volgt een zebrapad voor fietsers.
C
Pas op! Er kunnen fietsers op de rijbaan staan.
D
Pas op! Er volgt een plaats waar fietsers van beide kanten kunnen oversteken.

Slide 12 - Quiz

Kijk naar de afbeelding.
Vera wil linksaf slaan.

Moet zij Mees voor laten gaan?

A
Dat kun je niet weten.
B
Nee, Mees moet Vera voor laten gaan.
C
Ja, Mees gaat rechtdoor op dezelfde weg.

Slide 13 - Quiz

Kijk naar de afbeelding.
Vera wil linksaf slaan.

Moet zij Tess voor laten gaan?

A
Dat kun je niet weten.
B
Nee, Tess is een voetganger.
C
Ja, Tess gaat rechtdoor op dezelfde weg.
D
Tess moet Vera voor laten gaan.

Slide 14 - Quiz

Sem wil op zijn fiets linksaf slaan.
Moet hij Anne voor laten gaan?

A
Dat kun je niet weten.
B
Ja, Anne wil rechtdoor lopen.
C
Nee, voetgangers hebben nooit voorrang.
D
Nee, Anne gaat niet rechtdoor op dezelfde weg.

Slide 15 - Quiz

Sem wil op zijn fiets linksaf slaan.
Moet hij Karlijn voor laten gaan?

A
Dat kun je niet weten.
B
Ja, Karlijn gaat rechtdoor op dezelfde weg.
C
Nee, Karlijn moet Sem voor laten gaan.

Slide 16 - Quiz

Tom fietst buiten de bebouwde kom. De bus staat bij een halte en wil wegrijden. Moet hij de bus voor laten gaan?

A
Dat kun je niet weten.
B
Ja, als de bus weg wil rijden heeft de bus altijd voorrang.
C
Nee, de bus heeft alleen voorrang in de bebouwde kom.

Slide 17 - Quiz

Bekijk de afbeelding.
Bij een zebrapad hebben voetgangers altijd voorrang. Waaraan kan je nog meer zien dat je voorrang moet geven?

A
Aan het verkeersbord
B
Aan de haaientanden op het wegdek.
C
Aan het verkeerslicht.
D
Dat kan je niet weten.

Slide 18 - Quiz

Henk is voetganger en Toos is op de fiets en is dus bestuurder. Wat moet Toos doen, zodat zij ook het zebrapad mag oversteken?

A
Afstappen en met de fiets aan de hand oversteken.
B
Rustig doorfietsen en oversteken.
C
De fiets aan de kant zetten en oversteken.
D
Ze mag niet oversteken. Ze moet de fietsstrook gebruiken en daar wandelen.

Slide 19 - Quiz

Wouter en Valentijn zijn aan het skeeleren. Mogen zij via de zebra oversteken?

A
Nee.
B
Ja.

Slide 20 - Quiz

Waar moet je voor zorgen als je in het donker de straat op gaat?

A
Donkere kleding en verlichting aan.
B
Zorg dat je gezien wordt, want dit is spannend.
C
Opvallende kleding dragen en de verlichting aan.
D
Opvallende kleding, verlichting aan en op tijd bellen.

Slide 21 - Quiz

Wat betekent dit bord?

A
Eenrichtingsweg.
B
Hier naar boven.
C
Voorsorteervak.
D
Hier moet je naar toe.

Slide 22 - Quiz

Wat betekent dit bord?

A
Er zijn twee rijbanen.
B
De tegenligger heeft voorrang.
C
De tegenligger moet stoppen.
D
Je kunt alleen maar rechts rijden.

Slide 23 - Quiz

Wat betekent dit bord?

A
Je moet hier een bocht maken.
B
Verboden te keren.
C
Pas op! Scherpe bocht naar links.
D
Je moet hier een bocht naar links maken.

Slide 24 - Quiz

Goed geoefend!!

Slide 25 - Slide