Grammatica zinsdelen: herhaling leerjaar 1

Noa 25
Esmee 26
Femke 27
Lucas S. 28
Lena 29
Jip 30
Florian 19
Lenn 20
Bas 21
Elin 22
Mattis 23
Stef 24
Maud 13
Laura 14
Lynn 15
Tieme 16
David 17
Jesse 18
Rosalynn 7
Nika 8
Jort 9
Luc 10
Dani! 11
Hidde! 12
Emily 1
Lucas A 2
Juno 3
Gwen 4
Lieve 5
Annelot 6
Docent
Bord
2A3
Yvon 31 B
Jasmijn 32 B
1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Noa 25
Esmee 26
Femke 27
Lucas S. 28
Lena 29
Jip 30
Florian 19
Lenn 20
Bas 21
Elin 22
Mattis 23
Stef 24
Maud 13
Laura 14
Lynn 15
Tieme 16
David 17
Jesse 18
Rosalynn 7
Nika 8
Jort 9
Luc 10
Dani! 11
Hidde! 12
Emily 1
Lucas A 2
Juno 3
Gwen 4
Lieve 5
Annelot 6
Docent
Bord
2A3
Yvon 31 B
Jasmijn 32 B

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

De brug
Aantekening
Verlengde instructie
Zelfstandig aan de slag

Doel: herkennen van de zinsdelen leerjaar 1 (blz. 42)
Verlengde instructie: vooralsnog op aanvraag

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Waarom leren ontleden?
Als je weet hoe een zin is opgebouwd, dan kan je de betekenis makkelijker achterhalen. Ook is de spelling van sommige woorden afhankelijk van hun plaats in de zin.

Als je een andere taal dan het Nederlands moet leren, is kennis van ontleden ook heel handig. Je kan dan gebruik gaan maken van de overeenkomsten tussen talen.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Verdeel de zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
Renzo schrijft graag elke dag een gedicht voor Nina.
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het Werkwoordelijk gezegde?
A
het eerste werkwoord van een zin.
B
alle werkwoorden samen in een zin.
C
het laatste werkwoord van een zin.

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat?
B
wie/wat+persoonsvorm?
C
wie/wat + werkwoordelijk gezegde
D
wie/wat + lijdend voorwerp?

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

In welke volgorde kun je het beste een zin ontleden?
A
ow - pv - zinsdelen - wwg
B
pv - wwg - zinsdelen - ow
C
zinsdelen - ow - pv - wwg
D
pv - zinsdelen - wwg/nwg - ow

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Het lijdend voorwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat + wg + o?
B
wie/wat + wg?
C
wie/wat + mv?
D
wie/wat + lv?

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Herhaling zinsdelen

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Zinsdelen benoemen
  1. Persoonsvorm                        (verander de tijd )
  2. Onderwerp                               (wie + pv?  of wat + pv?)
  3. Werkwoordelijk gezegde   (alle werkwoorden in de zin - zegt wat iemand of iets DOET)
  4. Naamwoordelijk gezegde (bestaat uit werkwoordelijk deel en naamwoordelijk deel - zegt wat iemand of iets IS of WORDT)
  5. Lijdend voorwerp                  (wie + alle benoemde zinsdelen? of wat + alle                                                              benoemde zinsdelen?)
  6. Meewerkend voorwerp      (aan wie + alle benoemde zinsdelen? of voor                                                                wie + alle benoemde zinsdelen?)

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm?
- Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Is de persoonsvorm altijd een werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

De boom wordt groter.
Deze zin heeft een ..
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Hoe heet het belangrijkste werkwoord uit de zin?
A
doewoord
B
persoonsvorm
C
onderwerp
D
lidwoord

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Daniëlle mag de koning bloemen overhandigen?
de koning =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Noem het onderwerp: De jongen heeft geen zin in school.
A
zin
B
de jongen
C
geen
D
heeft

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

In elke zin staat een lijdend voorwerp.

A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Wat is in de volgende zin het lijdend voorwerp?
- De postbezorger overhandigde de klant de bestelling.

A
De postbezorger
B
De bestelling
C
De klant
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Ontleden
Bij het ontleden benoem je eerst: de persoonsvorm, het gezegde (wwg/nwg), het onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp. De zinsdelen
die je overhoudt na het benoemen, zijn de bijwoordelijke bepaling (bwb).

Niet elke zin bevat een bwb en sommige zinnen hebben meer dan één bwb.

Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op de vragen:
waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe en hoeveel.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Een bijwoordelijke bepaling
  • Belangrijkste zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp , meewerkend voorwerp. 
  • Wat overblijft is meestal de bijwoordelijke bepaling (bwb). 
  • geeft antwoord op vragen als  wanneer, waar, waarmee, hoe, hoeveel, hoe, waarom, waarheen, waardoor,

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Bijwoordelijke bepaling
Let op
Niet in alle zinnen komt een bijwoordelijke bepaling voor, maar een zin kan ook meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten!

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Bijwoordelijke bepaling

Slide 23 - Slide

VWO moet de verschillende soorten bwb's kunnen herkennen. 
Zinsdelen
Bekijk de volgende zin:

Ik loop. 

Dit is een complete zin met een onderwerp, een persoonsvorm en een gezegde. 
Je kunt deze korte zin aanvullen met allerlei andere zinsdelen:

Ik loop op dinsdagmorgen met mijn moeder van de markt via de Bergstraat naar de parkeerplaats.
Ontleed deze zin in je aantekeningenschrift:
- Schrijf de zin over.
- Zet strepen en benoem de zinsdelen die je kent. 

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Ik loop op dinsdagmorgen met mijn moeder van de markt via de Bergstraat naar de parkeerplaats.Ik loop op dinsdagmorgen met mijn moeder van de markt via de Bergstraat naar de parkeerplaats.

o.      wg.              bwb                                 bwb
Ik /loop/ op dinsdagmorgen /met mijn moeder/

       bwb                                               bwb
van de markt via de Bergstraat/ naar de parkeerplaats.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Hij fietste naar het sportveld.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

Wat is de bijwoordelijke bepaling:
Met deze auto wil ik rijden.
A
ik
B
wil rijden
C
auto
D
met deze auto

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen die beginnen met:
A
wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarheen, waarom, waardoor, waarmee
B
wie, wat, welke

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Waarom wil mijn oma altijd [een zoen] hebben?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

[Gisteren] werd de kampioen gehuldigd op het stadhuis.
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Loop volgend jaar [de marathon van New York].
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat?
B
wie/wat+persoonsvorm?
C
wie/wat + werkwoordelijk gezegde
D
wie/wat + lijdend voorwerp?

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Herhaling grammatica leerjaar 1
Aantekening
Begeleide inoefening klassikaal
Zelfstandig aan de slag met  "de brug" blz.256-261

Doel: herkennen van de zinsdelen leerjaar 1 (blz. 42)
Verlengde instructie: vooralsnog op aanvraag

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:

'Liza at vandaag twee stukken pizza.'
A
Liza
B
pizza
C
twee stukken pizza
D
Er is geen lijdend voorwerp.

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Ober, breng [ mij ] eens een glas water, alsjeblieft.

A
een bijwoordelijke bepaling
B
een meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
onderwerp

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

[Aan jou] kan ik geen geheim vertellen.

A
een bijwoordelijke bepaling
B
een meewerkend voorwerp
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Ik zal [de anderen] heus niets vertellen.


A
een bijwoordelijke bepaling
B
een meewerkend voorwerp
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?

Slide 39 - Slide

This item has no instructions


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
Over een jaar moeten we de auto opnieuw in de garage laten keuren.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.
D
Ja, de zin bevat drie bijwoordelijke bepalingen.

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Over een jaar moeten we de auto opnieuw in de garage laten keuren.

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman 
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.

Slide 42 - Drag question

This item has no instructions

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend
voorwerp
meewerkend
voorwerp
bijwoordelijke
bepaling
Ze
heeft
 dit jaar
een mooi cadeau 
voor haar vader
gemaakt.

Slide 43 - Drag question

This item has no instructions

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Ze
feliciteerde
hem
in de woonkamer. 

Slide 44 - Drag question

This item has no instructions

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedgekeurd.

Slide 45 - Drag question

This item has no instructions

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Morgen
gaat
het kleine meisje
bij haar oma
logeren.

Slide 46 - Drag question

This item has no instructions

Wat is een bijwoordelijke bepaling?

Slide 47 - Mind map

This item has no instructions

Herhaling grammatica leerjaar 1
Aantekening
Begeleide inoefening klassikaal
Zelfstandig aan de slag met  "de brug" blz.256-261

Doel: herkennen van de zinsdelen leerjaar 1 (blz. 42)
Verlengde instructie: vooralsnog op aanvraag

Slide 48 - Slide

This item has no instructions

Noa 25
Esmee 26
Femke 27
Lucas S. 28
Lena 29
Jip 30
Florian 19
Lenn 20
Bas 21
Elin 22
Mattis 23
Stef 24
Maud 13
Laura 14
Lynn 15
Tieme 16
David 17
Jesse 18
Rosalynn 7
Nika 8
Jort 9
Luc 10
Dani! 11
Hidde! 12
Emily 1
Lucas A 2
Juno 3
Gwen 4
Lieve 5
Annelot 6
Docent
Bord
2A3
Yvon 31 B
Jasmijn 32 B

Slide 49 - Slide

This item has no instructions