adjectives vs adverbs

the children protested loudly.
Waar zegt loudly iets over?
A
the children
B
protested
1 / 20
next
Slide 1: Quiz
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

the children protested loudly.
Waar zegt loudly iets over?
A
the children
B
protested

Slide 1 - Quiz

the children protested loudly.
protested is een : 

Slide 2 - Slide

the children protested loudly.
protested is een : werkwoord

weet je wat een werkwoord is? 

Slide 3 - Slide

The man is very angry
Waar zegt angry iets over?
A
The man
B
is
C
very

Slide 4 - Quiz

The man is very angry
I is een: 

Slide 5 - Slide

The man is very angry
I is een: zelfstandig naamwoord

Weet je wat een zelfstandig naamwoord is?

Slide 6 - Slide

I'm very angry
very zegt iets over?
A
I
B
am
C
angry
D
nergens over

Slide 7 - Quiz

I'm very angry
angry is een:

Slide 8 - Slide

I'm very angry
angry is een bijvoeglijk naamwoord.

Weet je wat een bijvoeglijk naamwoord is? Welke andere voorbeelden kan je geven?

Slide 9 - Slide

I am very angry:
een bijvoeglijk naamwoord (angry) zegt dus iets over een _____________

Slide 10 - Open question

I am very angry:
een bijwoord (very) zegt dus iets over een _____________

Slide 11 - Open question

the children protested loudly.
een bijwoord (loudly) zegt dus iets over een _________

Slide 12 - Open question

the children protested afwully loudly.
een bijwoord (afwully) zegt dus iets over een _________

Slide 13 - Open question

Samenvattend:
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Een bijwoord zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord, werkwoord of ander bijwoord.

Slide 14 - Slide

Let op!
Het kan zijn dat je het verwarrend vindt dat in de zin The man is angry, angry iets zegt over het zelfstandig naamwoord en niet over het werkwoord (to be angry).

Dat komt doordat to be een koppelwerkwoord is. Het geeft een link aan tussen het zelfstandig naamwoord en het bijvoeglijk naamwoord. Andere werkwoorden: to seem (lijken) , to feel (zich voelen) , to look (eruitzien) , to smell (ruiken) , to sound (klinken), to taste (smaken)

Slide 15 - Slide

awfully, loudly, terribly, incredibly

Wat is dus de standaard regel?

Slide 16 - Slide

Let op!
Bijvoeglijk naamwoord
good
early
fast
fine
hard
late
left
right
high
low
Let op!
Bijwoord
well
early
fast
fine
hard
late
left
right
high
low
very

Slide 17 - Slide

maak een bijwoord van:
easy, probable, realistic

Slide 18 - Open question

Dus

terrible
easy
fantastic


terribly
easily
fantastically

Slide 19 - Slide

Maak deze zin passief:
"My mother always talks to me at home"

Slide 20 - Open question