Opgave 1Een sprinter loopt de 100 m in 10 s.
a. Bereken zijn snelheid in m/s en in km/h.
Een Jumbo vliegt in 11 uur van Amsterdam naar Bangkok (8500 km).
b. Bereken zijn gemiddelde snelheid in km/h en in m/s.
Opgave 2
Op zijn fiets legt Koen 500 m af in 1 minuut en 20 seconden.
a. Bereken zijn snelheid in km/h.
Barry schaatst 1 uur en 45 minuten met een gemiddelde snelheid van 5 m/s.
b. Bereken hoeveel km hij in die tijd aflegt.
Een racewagen draait een ronde van 6 km met een gemiddelde van 200 km/h.
c. Bereken hoeveel minuten en seconden hij over die ronde doet.