Les 6: Examenvoorbereiding lezen/luisteren

Vandaag:
Lezen 15 min.
Examenvoorbereiding +/- 45 min.
Zelfstandig werken +/- 30 min.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Vandaag:
Lezen 15 min.
Examenvoorbereiding +/- 45 min.
Zelfstandig werken +/- 30 min.

Slide 1 - Slide

Lezen 
timer
15:00

Slide 2 - Slide

Zorgverzekering 
Al iets mee gedaan?

Slide 3 - Slide

Zorgtoeslag en huurtoeslag
Inkomensgrens gaat omhoog

Slide 4 - Slide

Examenvoorbereiding lezen/luisteren 

Slide 5 - Slide

Het examen lezen / luisteren 3F
  • Je krijgt 120 minuten de tijd.
  • Je maakt het examen op de computer.
  • Je krijgt één totaalcijfer voor lezen en luisteren.
  • 50 à 60 meerkeuzevragen.
  • Je mag deze hulpmiddelen gebruiken:
    - Pen en papier
    - Verklarend woordenboek Nederlands!!!

Slide 6 - Slide

Soorten examenvragen
  1. De meeste vragen testen of je begrijpt waar een tekst of fragment over gaat, of je hoofd- en bijzaken kunt onderscheiden, of de inhoud betrouwbaar is, enz.

  2. Af en toe krijg je een vraag over de betekenis van een woord of een zin.

Voorbeeld vraag over betekenis woord / zin

Slide 7 - Slide

Vragen over tekstdoelen - welke vier tekstdoelen zijn er ook al weer?

Slide 8 - Open question

Informeren
Instrueren
Overtuigen
Activeren
Betoog
Recept
Gebruiksaanwijzing
Nieuwsbericht
Interview
Ingezonden brief
Opiniestuk
Reclamefolder
Recensie
Achtergrondartikel

Slide 9 - Drag question

Vragen over onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp - waar gaat de tekst over in een of enkele woorden?

Hoofdgedachte - wat wordt er in één zin over dat onderwerp gezegd in de tekst ? (Ook wel: de kortst mogelijke samenvatting van de tekst)

Slide 10 - Slide

In welk tekstdeel wordt de hoofdgedachte vaak herhaald of samengevat?
A
In de inleiding
B
In de lead
C
In de tweede alinea
D
In het slot

Slide 11 - Quiz

Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden
Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?

Signaalwoorden
Woorden die een signaaltje afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.

Slide 12 - Slide

Conclusie
Tegenstelling
Reden / argument
Oorzaak-gevolg
hoewel
dus
kortom
doordat
echter
want
daarom
toch
desondanks
als gevolg van
omdat
concluderend
maar

Slide 13 - Drag question

Vragen over de functie van een tekstdeel
Bijvoorbeeld:
  1. Wat is de functie van de eerste vetgedrukte alinea?
  2. Wat is de bedoeling van het tekstdeel in het kader?

Let op:
  • De inhoud van de tekst
  • De plaats van een tekstdeel (inleiding / slot)
  • De vormgeving en manier van presenteren

Slide 14 - Slide

Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben?
A
Nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit

Slide 15 - Quiz

Vragen over feiten en meningen - wat is het verschil tussen feiten en meningen?

Slide 16 - Open question

Bestaat een informatieve tekst alleen maar uit feiten?
A
Ja, er worden geen meningen in genoemd
B
Nee, in een informatieve tekst staan vaak feiten, maar er kunnen net zo goed meningen in staan
C
Nee, in een informatieve tekst worden vooral meningen genoemd, maar wel van voor- & tegenstanders

Slide 17 - Quiz

Standpunten en argumenten
Standpunt - de mening die iemand over een onderwerp heeft.
Ik vind dat... / Mijn mening is...

Argument - redenen waarmee je een ander overtuigt om er net zo over te denken.
Want, daarom, omdat, 

Slide 18 - Slide

Een redenering beoordelen
  • Kloppen de aangevoerde feiten wel of zijn ze (deels) onjuist of onvolledig?

  • Zijn de feiten representatief of laten ze maar één kant van de zaak zien?

  • Zijn de argumenten die gegeven worden subjectief of objectief?

  • Is het argument wel geldig of is het eigenlijk een drogreden?

Slide 19 - Slide

Geldig argument of niet?
Mijn oma dronk elke dag 3 glazen cola en zij is 92 jaar oud geworden. Het drinken van cola is dus gezond.
Ja
Nee

Slide 20 - Poll

Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De auteur of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.

Slide 21 - Quiz

Vragen over toon en houding
De deelnemers aan een gesprek kunnen zich op verschillende manieren opstellen. Hun houding kan neutraal zijn, maar ook partijdig, kritisch, verontwaardigd, enthousiast of afwijzend. Dat merk je aan de inhoud van wat ze zeggen, en aan de toon waarop.

Voor een leestekst geldt eigenlijk hetzelfde. Iemand die kritisch is, spreekt of schrijft anders dan iemand die enthousiast is.

Slide 22 - Slide

1

Slide 23 - Video

00:57
Welke houding heeft Anton Damen tegenover de Landelijke Opschoondag?
A
Enthousiast
B
Neutraal
C
Afwijzend
D
Kritisch

Slide 24 - Quiz

Hoe kun je je voorbereiden?
  1. Ga naar:
    https://oefenen.facet.onl/facet/pages/oefen/mbo/?menu=3_0
  2. Zorg ervoor dat je een examen 3F aanklikt.
  3. Maak het oefenexamen.
  4. Je kan de omzettingstabel vinden op It's Learning -> planner Nederlands

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Link

Zelfstandig werken

Slide 27 - Slide