10. Kunstuitingen in het verleden hadden vaak een relatie met religie. Dat geldt ook voor het brengen van offers, bijvoorbeeld door kostbaarheden op een speciale plek te begraven. Verder worden grafgiften vaak gezien als een geloof in een hiernamaals.
11. Boeren verbleven op één plaats en lieten veel afval achter. Ze begroeven ook hun doden (vaak met grafgiften) bij hun nederzetting. Jagers trokken van plek naar plek en hadden dan ook weinig bezittingen.
12. Prehistorie is de tijd waarin geen geschreven bronnen bestaan of bekend zijn.
13. Archeologen zien zich als beheerders van het bodemarchief. Ze graven alleen op als het bodemarchief wordt bedreigd. Ze gaan ervan uit dat nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen in de toekomst veel meer informatie uit een vindplaats kunnen halen.
14. De speer- en pijlpunten en soms ook botten van rendieren zijn teruggevonden door archeologen. De kleding, tenten en schildjes zijn niet teruggevonden. Antropologen weten echter dat bewoners van het Noordpoolgebied, de Inuït (Eskimo’s) circa honderd jaar geleden nog op deze manier jaagden
15. De nieuwe uitvindingen zijn visfuiken en boomstamkano’s. In Nederland zijn deze op verschillende plaatsen opgegraven. In de veenbodem bleven ze bijna 9000 jaar bewaard.
16. Veel archeologische vondsten bestaan uit afval dat vroeger door mensen is weggegooid. Nu zijn het waardevolle museumstukken geworden.