WOORDEN plus OPDRACHTEN Kennismaken - rose- dag 8

• NT2
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Thema 2 Kennismaken: dag 8

de oom

• de broer van je vader of je moeder
• de  oom -  de ooms
• zin: De broer van mijn moeder is mijn oom Paul. 

de tante

• de zus van je moeder of vader
• de tante - de tantes
• zin: Het meisje gaat shoppen met haar tante. 

de neef

• de zoon van je broer/van je zus,
• de zoon van je oom/ van je tante
• de neef  <---> de nicht
• de neef - de neven
• zin: Ik heb drie neven. 

de nicht

• de dochter van je oom/ van je tante 
• de dochter van je broer/ van je zus
• de nicht <---> de neef
• de nicht -  de nichten
• zin: Ik heb vijf nichten. 

nieuw

• iets wat nog niet lang bestaat
• iets wat je nog niet lang hebt
• nieuw <---> oud
• oud-ouder-oudst
• zin: Onze auto is kapot. We willen een nieuwe auto kopen. 

vrij

• je hoeft niet te werken 
• je hoeft niet naar school
• werkwoord: vrij hebben: ik heb vrij
• zin: ik heb veel vrije tijd.
• zin: Ik heb vandaag vrij en ga de hele dag chillen. 

Welke persoon is de broer van je vader of moeder?

1. de oom
2. de nicht
3. de opa
4. de tante

Welke persoon is de zus van je vader of moeder?

1. de oma
2. de vader
3. de oom
4. de tante

Welke twee personen horen bij elkaar?

1. broer en opa
2. opa en oma
3. zus en oma
4. oom en tante

De neef is .............
(er zijn meer goede antwoorden)

1. een kind van je oom/tante
2. de zoon van je broer/van je zus
3. de zoon van je oom / van je tante
4. de dochter van oom/tante

Kun je het juiste woord invullen?
Ik speel graag met mijn .........., de dochter van mijn tante.

1. zus
2. nicht
3. neef
4. broer

Welke personen horen
bij een familie?

Welke telefoon is het oudst?

1. 
2. 
3. 
4. 

Mijn mobiel heb ik nog maar 1 week, hij is .................

1. rood
2. nieuw
3. klein
4. oud

Mijn oma is 94 jaar, dat is echt heel .........

1. groot
2. jong
3. oud
4. klein

Wie heeft hier vrij?

1. 
2. 
3. 
4. 

Vrij hebben
betekent ..................

1. Ik heb vrije tijd
2. Ik moet werken
3. Ik hoef niet naar school
4. Ik hoef niet te werken

In welke zin lees je de betekenis van
vrij (hebben)

1. Vandaag heb ik veel les.
2. Vandaag hoef ik niets te doen, heerlijk!
3. Het is een drukke dag op school.
4. Ik moet op tijd op mijn werk zijn.

Wat doe jij als je vrij hebt?