What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
TH1: Grammatica: pv, wg, ow
Taalverzorging H1 en H2
persoonsvorm
gezegde
onderwerp
1 / 41
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo, vwo
Leerjaar 1
This lesson contains
41 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Taalverzorging H1 en H2
persoonsvorm
gezegde
onderwerp
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Ik kan het onderwerp in een zin vinden
Ik kan het werkwoordelijk gezegde in een zin vinden
Ik kan de persoonsvorm in een zin vinden
Slide 2 - Slide
Vooraf
Er volgen 5 controlevragen.
Heb je de vragen goed? Dan kun je verder met een andere opdracht
Volg anders de rest van de lessonup! :)
Slide 3 - Slide
1. Mariska is gisteren bij de huisarts geweest.
pv = ?
Slide 4 - Open question
2. Taalspelletjes vind je op CambiumNed.
ow = ?
Slide 5 - Open question
3. De politie moet meer op straat surveilleren.
pv = ?
Slide 6 - Open question
4. De politie moet meer op straat surveilleren.
ow = ?
Slide 7 - Open question
5. De politie moet meer op straat surveilleren.
wg = ?
Slide 8 - Open question
www.cambiumned.nl
Slide 9 - Link
De persoonsvorm
Herhaling
Slide 10 - Slide
Wat is de persoonsvorm?
Jantien won gisteren de gouden medaille.
A
Jantien
B
won
C
gisteren
D
de gouden medaille
Slide 11 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
Fiets jij elke ochtend naar school?
A
Fiets
B
jij
C
elke ochtend
D
naar school
Slide 12 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
Wanneer ben jij jarig?
A
Wanneer
B
ben
C
jij
D
jarig
Slide 13 - Quiz
Wat voor soort woord is de persoonsvorm altijd?
Slide 14 - Open question
Ik kan de persoonsvorm in een zin vinden
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 15 - Poll
Het onderwerp
Slide 16 - Slide
Met welke vraag vind je het onderwerp van een zin?
Slide 17 - Open question
Voorbeeld
De jongen gaat naar school
De persoonsvorm = gaat
Wie/wat + pv = onderwerp --> Wie/wat + gaat
Wie gaat (naar school?)
Onderwerp = de jongen
Slide 18 - Slide
Wat is het onderwerp?
Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin
Slide 19 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Mijn moeder doet altijd de boodschappen.
A
Mijn moeder
B
doet
C
altijd
D
de boodschappen
Slide 20 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Waarom lust jij geen spruitjes?
A
Waarom
B
lust
C
jij
D
geen spruitjes
Slide 21 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Voetbal is ook een sport voor meisjes.
A
Voetbal
B
is
C
een sport
D
voor meisjes
Slide 22 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit
Slide 23 - Quiz
Ik kan het onderwerp in een zin vinden
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 24 - Poll
Werkwoordelijk gezegde
Slide 25 - Slide
Wat is volgens jou het werkwoordelijk gezegde?
Slide 26 - Open question
Werkwoordelijk gezegde
- Alle werkwoorden uit de zin samen vormen het werkwoordelijk gezegde
- De persoonsvorm hoort hier altijd bij
Slide 27 - Slide
Alle werkwoorden in de zin noem je samen:
A
het onderwerp
B
het naamwoordelijk gezegde
C
het werkwoordelijk gezegde
D
de persoonsvorm
Slide 28 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'
A
heeft
B
heeft gehaald
C
gehaald
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde
Slide 29 - Quiz
De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist
Slide 30 - Quiz
Gaat Joris vanavond skaten?
Het werkwoordelijk gezegde =
A
gaat
B
Joris
C
vanavond
D
gaat skaten
Slide 31 - Quiz
Morgen ga ik lopend naar school.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ga
B
ga lopend
C
lopend
Slide 32 - Quiz
Mijn buurman legt de lat hoog.
Legt =
A
alleen persoonsvorm
B
persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
C
alleen werkwoordelijk gezegde
Slide 33 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Jip heeft gisteren een ijsje gegeten'
A
heeft
B
heeft gegeten
C
gegeten
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde
Slide 34 - Quiz
Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit meerdere werkwoorden.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 35 - Quiz
Morgen moet ik een proefwerk maken.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
moet
B
moet maken
C
maken
Slide 36 - Quiz
Welk zinsdeel wordt hier benoemd?
wordt benoemd =
A
Persoonsvorm
B
Werkwoordelijk gezegde
C
Onderwerp
Slide 37 - Quiz
werkwoordelijk gezegde?
Hij heeft gisteren zijn pap niet gegeten.
A
hij heeft
B
heeft
C
heeft gegeten
D
heeft zijn pap gegeten
Slide 38 - Quiz
werkwoordelijk gezegde?
Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.
A
wil
B
wil schilderen
C
wil opnieuw schilderen
D
schilderen
Slide 39 - Quiz
De persoonsvorm zit altijd in het werkwoordelijk gezegde.
Is dat waar of niet waar?
A
waar
B
niet waar
Slide 40 - Quiz
Ik kan het werkwoordelijk gezegde
in een zin vinden
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 41 - Poll
More lessons like this
Onderwerp /pv/werkwoordelijk gezegde
March 2023
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo, mavo
Leerjaar 1
Onderwerp /pv
October 2022
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo, mavo
Leerjaar 1
Onderwerp /pv/werkwoordelijk gezegde
April 2022
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo, mavo
Leerjaar 1
pv - ond - wwg b1E
March 2023
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo, mavo
Leerjaar 1
Onderwerp /pv/werkwoordelijk gezegde
May 2024
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo, mavo
Leerjaar 1
Les 5 (21 september 2024)
September 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12
Pro onderwerp /pv/ww gezegde
November 2022
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 2
M1 pv/ onderwerp/werkwoordelijk gezegde
April 2022
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo, mavo
Leerjaar 1