Ontkenning unité 4

Unité 4, GR III: De ontkenning (la négation)



1 / 10
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Unité 4, GR III: De ontkenning (la négation)



Slide 1 - Slide

Unité 4, GR III: De ontkenning (la négation)






Wat komt er op de puntjes te staan? De persoonsvorm!



Slide 2 - Slide

Unité 4, GR III: De ontkenning (la négation)

Persoonsvorm, wat is dat ook alweer? 

De persoonsvorm is een vervoegde vorm van het werkwoord, hoort bij het onderwerp van de zin, en past zich daar ook aan aan. 

Je mange un petit pain.                            Je n'aime pas faire du vélo.
Tu manges un petit pain.                         Tu n'aimes pas faire du vélo.

Slide 3 - Slide

Unité 4, GR III: De ontkenning (la négation)
Plaats in de zin? Hoofdregel: 
ne komt voor de persoonsvorm, het tweede deel van de ontkenning achter de persoonsvorm.
Voorbeeld: Je n'aime pas faire du vélo.


Slide 4 - Slide

Unité 4, GR III: De ontkenning (la négation)
  • Wat als er twee werkwoorden in één zin staan?
Je ne veux (1) pas visiter (2) le musée. 
Welk werkwoord is de persoonsvorm, 1 of 2?

Slide 5 - Slide

Unité 4, GR III: De ontkenning (la négation)

Uitzondering: als er een persoonlijk voornaamwoord (le in het voorbeeld) of wederkerend voornaamwoord (s' in het voorbeeld) bij staat, komt ne daarvoor.


Slide 6 - Slide

Unité 4, GR III: De ontkenning (la négation)

Bijzonderheden. Bekijk de 3 onderstaande blokjes. De ontkenningen die je hier ziet gaan niet volgens de regels die we zojuist bespraken. 



Slide 7 - Slide

Bijzonderheid 1



Bijzonderheid 2



Bijzonderheid 3

Slide 8 - Slide

Opdracht: geef antwoord op de vraag en gebruik de ontkenning tussen haakjes. Maak hele zinnen. 
Ga dus op zoek naar de persoonsvorm en sandwich deze tussen de 2 delen van de ontkenning!
1. Vous avez visité la tour Burj Khalifa à Dubaï ? (Nee, nooit)
2. Le petit garçon a construit un château en Lego ? (Nee, niets)
3. Tu vas envoyer une lettre de candidature à L'Oréal ? (Nee, geen)
4. Ils maîtrisent plusieurs langues étrangères ? (Nee, geen enkele)
5. Il y a beaucoup de tigres sauvages dans le monde ? (Nee, slechts 3200)
6. Qui veut ce job en Nouvelle-Zélande ? (Niemand)
7. Ton père est intéressé par ce poste de journaliste ? (Nee, helemaal niet)
8. Ces élèves veulent choisir la filière littéraire ? (Nee, niet meer)

Slide 9 - Slide

Opdracht: geef antwoord op de vraag en gebruik de ontkenning tussen haakjes. Maak hele zinnen.

Antwoorden:
1.  Non, nous n'avons jamais visité la tour Burj Khalifa à Dubaï. (Nee, nooit)
2. Non, le petit garçon n'a rien construit en Lego ? (Nee, niets)
3. Non, je ne vais pas envoyer une lettre de candidature à L'Oréal. (Nee, geen)
4. Non, ils ne maîtrisent aucune languère étrangère. (Nee, geen enkele)
5. Non, il n'y a que 3200 tigres sauvages dans le monde. (Nee, slechts 3200)
6. Personne ne veut ce job en Nouvelle-Zélande. (Niemand)
7. Non, il n'est pas du tout intéressé par ce poste de journaliste. (Nee, helemaal niet)
8. Non, ils ne veulent plus choisir la filière littéraire. (Nee, niet meer)

Slide 10 - Slide