Examentraining Engels T4

Examentraining Engels T4
Examen 2024.2
Leestips en oefening
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Examentraining Engels T4
Examen 2024.2
Leestips en oefening

Slide 1 - Slide

Leestips: Voor het lezen
Voordat je gaat lezen stel je jezelf een aantal vragen:
  1. Kijk naar de tekst, titel, foto’s, onderschrift; waar gaat de tekst over?
  2. Lees dan de vraag (NIET de antwoordmogelijkheden!)
  3. Lees de tekst of het tekstdeel waar de vraag naar verwijst.                                                   => Korte teksten: Lees deze helemaal door.                                                                                 => Langere teksten: Lees de vraag en werk vanuit de vragen de tekst door. 
  4. Bedenk het antwoord en vergelijk dan met de gegeven antwoordmogelijkheden.
  5. Gebruik markeerstiften om aan te geven waar je in de tekst antwoorden vindt.





Slide 2 - Slide

Aanpak moeilijke woorden
Als er een onbekend of moeilijk woord in de tekst of vraag zit ga je als volgt te werk:

Kijk of je toch begrijpt waar de tekst of vraag over gaat.
=> Begrijp je de tekst en vraag; zoek het woord niet op!
=> Begrijp je de tekst/vraag niet: zoek de vertaling op in je woordenboek.

Slide 3 - Slide

Aanpak tijd
Je moet voor je examen meestal ca. 40 - 44 vragen maken.
Hiervoor heb je 2 uur de tijd (120 minuten).
Dit houdt in dat je bijna 2 1/2 tot 3 minuten per vraag hebt.

Als je een vraag echt niet weet: zet er een ster voor en sla hem over!
Als je klaar bent loop je je antwoorden nogmaals door en probeer je de antwoorden met een ster alsnog te maken. 

Maak een keer een proefexamen met een klokje ernaast. Dan weet je hoe snel je leest en werkt. 

Tip: sommige mensen vinden het fijn eerst de korte (of juiste de lange) teksten te maken. Kijk wat jij prettig vindt.

Slide 4 - Slide

Leestips bij diverse type vragen
Hieronder volgen diverse vragen met steeds een oefening uit het examen.

Slide 5 - Slide

Meerkeuzevragen
Meerkeuze vragen gaan vaak over de grote lijn. Belangrijk om te weten: er is altijd maar één antwoord goed.

1. Lees eerst de vraag voordat je de tekst gaat lezen.
2. Lees de tekst of het tekstgedeelte en bedenk je antwoord. Markeer je antwoord in de tekst.
3. Vergelijk jouw antwoord met de gegeven antwoorden. Streep de "onzin"
antwoorden weg. Vaak 2 van de 4 antwoorden.
4. Kies het juiste antwoord en controleer of jouw antwoord klopt met de tekst.


Slide 6 - Slide

Oefen met meerkeuzevragen:
- Maak opdr. 1, tekst 1

(Je hebt 2,5 minuut de tijd)
timer
2:30

Slide 7 - Slide

1C

Slide 8 - Slide

Vragen naar de inhoud van een tekst.

Voorbeeld vraag: What becomes clear about paragraph 1?
1. Zoek naar de kernzin van deze alinea. Vaak is dat de eerste of laatste zin, tenzij de eerste zin van de alinea een verbinding maakt met de voorgaande alinea – dan vaak tweede zin van alinea.
2. Streep dan weer antwoorden weg zoals bij de meerkeuze vragen.

Voorbeeld vraag: What becomes clear from the text?
1. Zoek naar het doel van de tekst. Vaak staat het in de eerste of laatste paragraaf (met uitloop naar 2e of voorlaatste paragraaf)
2. Streep dan weer antwoorden weg zoals bij de meerkeuze vragen.



Slide 9 - Slide

Oefen met vragen naar inhoud:
- Maak opdr. 2, tekst 2
Maak daarna de meerkeuzevragen:
- Maak opdr. 3, tekst 2
- Maak opdr. 4, tekst 3
(Je hebt  3x 2,5 =  7,5 minuten de tijd.)
timer
7:30

Slide 10 - Slide

2C

Slide 11 - Slide

3D

Slide 12 - Slide

4C

Slide 13 - Slide

‘Juist/onjuist’ en ‘waar/niet waar’ vragen:
Let op: Voor dit soort vragen kun je vaak meer dan één punt verdienen.
Alle elementen van een stelling moeten in de tekst benoemd worden!!

1. Lees goed de vraag en de stellingen.
2. Zoek in de tekst of je de stellingen COMPLEET kan terugvinden. Onderstreep in de tekst waar de antwoorden staan; onderstreep alle elementen.
3. Geef daarna aan of de stelling COMPLEET juist/onjuist was (waar/niet waar).
4. Let op: woorden als altijd, nooit, alles, alleen maar, vooral (more/most) staan vaak in verkeerde antwoorden!


Slide 14 - Slide

Oefen met wel/niet vragen:

- Maak opdr. 5, tekst 3
(Je hebt 2,5 minuut de tijd)
timer
2:30

Slide 15 - Slide

5. 1 niet / 2 niet / 3 wel

Slide 16 - Slide

Invulvragen / ‘gap’-questions: Een woord of een deel van de zin invullen in een gap-tekst.
1. Lees tot ‘the gap’ in de tekst én een zin verder.
Bij ‘a gap’ aan het einde van de alinea lees je de alinea ervoor: let daarbij op signaalwoorden en dubbele punten (:).
2. Bestaat het antwoord uit 4 signaalwoorden (ABCD)?
Lees dan de zin voor en achter ‘the gap’ en bedenk hoe ze aan elkaar geplakt kunnen worden (welk  verband wordt er gelegd?)

Signaalwoorden zijn hierbij erg belangrijk. Dus leer deze! Bijvoorbeeld:
1. So, => reden wordt genoemd voor ‘the gap’
2. But, although => erna komt het tegengestelde van wat voor ‘the gap’ staat
3. Such as, like => er komt een voorbeeld van wat voor ‘the gap’ staat
4. : => hierna komt de inhoud van ‘the gap’ (vaak iets uitgebreider verwoord)



Slide 17 - Slide

Oefen met invulvragen (gap-questions):

- Maak opdr. 6, tekst 3
- Maak opdr. 7 (invulvraag) & 8 (vraag naar inhoud), tekst 4
(Je hebt 7,5 minuut de tijd)
timer
7:30

Slide 18 - Slide

6c

Slide 19 - Slide

7B

Slide 20 - Slide

8A

Slide 21 - Slide

Citeervraag
De vraag gaat vaak ongeveer als volgt: 
    In welke zin van deze tekst wordt duidelijk ....
    Citeer de eerste twee woorden van deze zin.

1. Kijk waar jij denkt dat het antwoord staat en markeer deze zin.
2. Schrijf de eerste twee woorden van deze zin over (in het Engels) => dat is 'citeren'.

Slide 22 - Slide

Oefen met invulvragen (gap-questions):

- Maak opdr. 9, tekst 4
(Je hebt 2,5 minuut de tijd)
timer
2:30

Slide 23 - Slide

9 'After returning'

Slide 24 - Slide

Oefen met invulvragen (gap-questions):

- Maak opdr. 10, 11 & 12, tekst 5
Maak opdr. 13, 14, 15 & 16, tekst 6
(Je hebt 15 minuut de tijd)
timer
15:00

Slide 25 - Slide

10A 11B 12A

Slide 26 - Slide

13B 14A 15D 16A

Slide 27 - Slide