1-2 hv Kapitel 6 7de editie

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Kapitel 6 Freizeit / Lernziele

→Je kunt vertellen wat je hobby’s zijn.

→ Je kunt vertellen wat je doet, met wie, wanneer en hoe vaak.

→ Je kunt je mening geven over activiteiten.

→Je kunt het zwakke werkwoord toepassen

Teil I

Niederländisch-Deutsch

Übersetze: aan sport doen

Übersetze: fietsen

Rad fahren

Ich bin Rad gefahren = ik heb gefietst

werkwoorden die een beweging uitdrukken (van A naar B) worden met het hulpwerkwoord 'sein' vervoegd in de v.t.t.

Ich bin gelaufen

Ich bin geritten

Übersetze: de piano (lidwoord niet met een hoofdletter)

Was ist kein Sport?

1. Tennis spielen
2. schwimmen
3. Geige spielen
4. reiten

soms =

1. manchmal
2. blöd
3. oder
4. langweilig

Welk antwoord is op jou van toepassing?

1. Ik snap het nog niet (en heb nog uitleg nodig)
2. Ik begin het te snappen (en moet vooral veel gaan oefenen)
3. Ik snap het (en kan alleen aan de slag)
4. ik snap het (en kan het anderen uitleggen

Teil II

die schwachen Verben

Hij praat

1. er redt
2. er redet
3. er redest
4. er rede

Jullie antwoorden

1. sie antwortet
2. sie antworten
3. ihr anworten
4. ihr antwortet

Reden/antworten: stam = red- /antwort-

Bij du, er/sie/es/man/w-er en ihr komt een extra -e bij de vervoeging

Speel jij viool?

1. Spielen du Geige?
2. Spielst du Geige?
3. Spielt du Geige?
4. Spielest du Geige?

Welk antwoord is op jou van toepassing?

1. Ik snap het nog niet (en heb nog uitleg nodig)
2. Ik begin het te snappen (en moet vooral veel gaan oefenen)
3. Ik snap het (en kan alleen aan de slag)
4. ik snap het (en kan het anderen uitleggen

Teil III

De komende vragen worden klassikaal en mondeling overhoord

Übersetze:

Wat doe je graag?

Was machst du gern?

Beanworte die Frage auf Deutsch

Übersetze:

Wat zijn je hobby's?

Was sind deine Hobbys?

Beantworte die Frage auf Deutsch

Übersetze und ergänze

Met wie ga je meestal ..........?

Mit wem gehst du meistens .....?

Übersetze und ergänze:

Wanneer speel je........?

Wann spielst du ........?

Beantworte die Fragen auf Deutsch

Welk antwoord is op jou van toepassing?

1. Ik snap het nog niet (en heb nog uitleg nodig)
2. Ik begin het te snappen (en moet vooral veel gaan oefenen)
3. Ik snap het (en kan alleen aan de slag)
4. ik snap het (en kan het anderen uitleggen