Ethologie

Kattengedrag module 3
Ethologie - les 15 april 
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DierverzorgingHBOStudiejaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Kattengedrag module 3
Ethologie - les 15 april 

Slide 1 - Slide

Uitleg
Hieronder volgen meerdere vragen over de lesstof van de les van 15 april 2022 over ethologie. 

Bij de meeste vragen staat ook een toelichting van het juiste antwoord.

Slide 2 - Slide

Wat zijn de 4 vragen van Tinbergen?
A
oorzaak, functie, perceptie, evolutie
B
oorzaak, ontwikkeling, functie, evolutie
C
gevolg, ontwikkeling, functie, evolutie
D
gevolg, functie, perceptie, evolutie

Slide 3 - Quiz

toelichting vragen Tinbergen
Oorzaak: Wat is het mechanisme?
Ontwikkeling: Hoe komt gedrag tot stand.
Functie: Waarom zien we dit gedrag?
Evolutie: Wat is de evolutionaire betekenis hiervan?

Slide 4 - Slide

Wat houdt ‘survival of the fittest’ in?
A
Overleven van de sterkste
B
Overleven van de zwakste
C
Overleven van de best aangepaste
D
Overleven van de minst aangepaste

Slide 5 - Quiz

Toelichting survival of the fittest
Al wordt ‘survival of the fittest’ten onrechte vertaald als ‘overleven van de sterksten’, toch zullen de best aangepasten het beste overleven en hun genen doorgeven aan hun nageslacht.


Slide 6 - Slide

Met betrekking tot de voortplantingssystemen, hoe noem je het als een vrouwtje paart met meerdere mannetjes?
A
Polygynie
B
Polyandrie
C
Monogamie
D
Promiscuïteit

Slide 7 - Quiz

Toelichting
Polygynie = 1 mannetje paart met meerdere vrouwtjes
Monogamie = 1 mannetje paart met 1 vrouwtje
Promiscuïteit = iedereen doet het met iedereen

Slide 8 - Slide

Hoe wordt gedrag genoemd die componenten van gedragssystemen bevat die gestimuleerd worden?
A
ambivalent gedrag
B
inhibitie
C
omgericht gedrag
D
oversprong gedrag

Slide 9 - Quiz

Toelichting ambivalent gedrag
Dit gedrag bevat een combinatie van componenten van verschillende gedragssystemen. VB: Kippen die walsen tijdens de confrontatie van een mannetje met een soortgenoot. Een combinatie van aanvalsgedrag en vluchtgedrag.


Slide 10 - Slide

Een kat stopt met eten en begint te kwetteren naar een vogel die buiten op de schuur zit. Wat gebeurd hier met betrekking tot gedragssystemen?
A
Ambivalent gedrag
B
Inhibitie
C
Omgericht gedrag
D
Oversprong gedrag

Slide 11 - Quiz

Toelichting inhibitie
het jachtsysteem inhibeert (remt) het eetsysteem.

Slide 12 - Slide

Wat kan een doel zijn van polyandrie?
A
Feest voor het vrouwtje omdat ze met meerdere mannen kan paren.
B
De vrouwtjes vechten eerst met elkaar om te beslissen welk vrouwtje voor nageslacht mag zorgen (sterkste vrouwtje)
C
Het voorkomen van infanticide
D
Feest voor het mannetje omdat hij met meerdere vrouwtjes kan paren.

Slide 13 - Quiz

Toelichting polyandrie
Infanticide komt vaak voor bij katachtigen. Kijk als voorbeeld maar naar leeuwen. De mannetjes doden alle welpjes die niet van hun zijn als ze een ander mannetje van zijn troon afstoten. Doordat bij katten niet bekend is wie de vader van de kittens zijn, zullen de kittens niet snel worden gedood.


Slide 14 - Slide

Wat is FAP, Fixed Action Pattern?
A
vast gedrag dat wordt gestart door een prikkel
B
vormvaste beweging, houding, geluid of gedrag die algemeen voorkomt bij een soort.
C
een wisselende geneigdheid tot het reageren op 1 en dezelfde prikkel.

Slide 15 - Quiz

Toelichting
2 is de omschrijving van gedragselement. 3 is de omschrijving van motivatie.
FAP is zeer stereotiep gedrag, niet variabel. Eenmaal gestart wordt het gedrag afgemaakt en vindt plaats in een vaste volgorde. Het wordt gestart door een sleutelprikkel/releaser.

Slide 16 - Slide

Welke stelling is juist:
1. Inprenting is een leerproces waarin pasgeboren direct de karakteristieken van de moeder volgen direct na uitkomen.
2. Inprenting vindt plaats in de 1e socialisatieperiode.
A
Stelling 1 is juist
B
Stelling 2 is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 17 - Quiz

Toelichting
Socialisatie is een langdurig proces, terwijl inprenting direct na de geboorte al plaatsvindt. 

Slide 18 - Slide

Wat hoort niet bij het SIR model?
A
Waarnemen van een Stimulus
B
Integreren van deze prikkel.
C
Reguleren van lichaamstemperatuur.

Slide 19 - Quiz

Toelichting SIR
Het SIR model bestaat uit:
Waarnemen van een Stimulus.
Integreren van deze prikkel.
Reactie.

Slide 20 - Slide

Homeostase is..

A
Survival of the fittest.
B
Het in evenwicht houden van het interne milieu ondanks veranderingen in de omgeving.
C
Het constant houden van de kamertemperatuur.
D
Stabiliteit in een groep.

Slide 21 - Quiz

Toelichting homeostase
Wikipedia: Homeostase is een fysiologisch proces, waarbij organismen het inwendig milieu van biochemische en biofysische processen in evenwicht houden, ondanks veranderingen in de omgeving waarin het organisme zich bevindt. Door homeostase kan een organisme de functie van elk individueel orgaan aanpassen, waardoor aan de integrale behoefte van het lichaam wordt voldaan. Als het organisme faalt in het onderhouden van zijn homeostase kan het organisme sterven. 

Slide 22 - Slide

Wat is een ethogram?

A
Een verzameling van alle verschillende gedragselementen van een dier.
B
Een verzameling van boeken met informatie over het gedrag van de kat.
C
Een verzameling van verschillende brokjes in verschillende gewichten.
D
Een verzameling van onderzoeken naar stressfactoren bij een kat.

Slide 23 - Quiz

Toelichting ethogram
Dit is een tabel waarin je alle gedragselementen van een dier noteert, en gebruik je tijdens het observeren.


Slide 24 - Slide

Juist of onjuist:
Een poes wordt geslachtsrijp wanneer ze 1 jaar oud is.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quiz

Toelichting
Een poes is vanaf 5 maanden geslachtsrijp.


Slide 26 - Slide

Wat is het belang van een duidelijke ethogram?
A
Iedereen observeert dezelfde kat.
B
Iedereen observeert een andere kat.
C
Iedereen scoort het uitgevoerde gedrag hetzelfde.
D
Iedereen scoort het uitgevoerde gedrag anders.

Slide 27 - Quiz

Toelichting belang ethogram
Een ethogram dient duidelijk te zijn. De gedragingen moeten duidelijk omschreven zijn. En iedereen moet het gedrag ook op dezelfde wijze scoren. Als er grote afwijkingen zijn tussen de observatoren, dan dien je jezelf af te vragen of alle omschrijvingen duidelijk genoeg zijn.


Slide 28 - Slide

Welke observatiemethoden zijn er?
A
Ad libitum sampling, Focal sampling, Scan sampling, Behavioral sampling
B
Ad libitum scanning, Focal scanning, behavioural scanning.
C
Ad libitum sampling, Vocal sampling, Social sampling, Group sampling.
D
Ad libitum sampling, Vocal sampling, Scan sampling, Behavioral sampling

Slide 29 - Quiz

Wat is behavioral sampling?
A
Alle activiteiten van 1 dier worden voor een bepaalde tijdsperiode opgeschreven.
B
Noteren van de activiteiten van een groep dieren binnen tijdsintervallen.
C
Een groep dieren wordt geobserveerd op het voorkomen van een bepaald gedrag, waarbij details worden genoteerd over de individuen die het gedrag laten zien.
D
Alle activiteiten worden in grote lijnen opgeschreven.

Slide 30 - Quiz

Toelichting
1 = Focal animal sampling
2 = Scan sampling
4= Ad libitum sampling

Slide 31 - Slide

Welke stelling is juist?
1. Met 3-4 weken zijn kittens nog volledig hulpeloos.
2. Met 0-2 weken oefenen kittens met lopen en bewegen.
A
Stelling 1 is juist
B
Stelling 2 is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 32 - Quiz

Toelichting
Met 0-2 weken zijn de kittens nog volledig afhankelijk van hun moeder.
Met 3-4 weken oefenen kittens met lopen en bewegen. 

Slide 33 - Slide