3hv les 1 13- 11

Le mardi 14 novembre
1 / 12
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Le mardi 14 novembre

Slide 1 - Slide

Plan du cours
1. Les buts du cours
2. Parler du profil que tu choisiras (exercice 23)
3. Prononciation des mots apprendre 8
4. Zelfstandig werken
5. Quizlet apprendre 8 
4b. Doelen behaald? 

Slide 2 - Slide

1. Les buts du cours
Kennis
Je hebt de woordjes/zinnen van apprendre en 9 geoefend.

Schrijfvaardigheid
-Je kunt reageren op een bericht en daarbij iets over jezelf vertellen.

 




Slide 3 - Slide

2. Prononciation des mots
Prends ton livre à la page 84 et lis les mots apprendre 8
Oefen met je buurman/buurvrouw.


timer
10:00

Slide 4 - Slide

3. Zelfstandig werken
Travail à faire ensemble: 
Parler (ensemble): exercice 23

Travail individuel:
HV profiel: exercices 24(k) + 26 + 28 + 30
H profiel: exercices 24(k) +26 + 28 + 29


timer
5:00

Slide 5 - Slide

4. Quiz apprendre 8 et 9 p. 84
Prends ton téléphone et va sur Quizlet live. 
Utilise ton vrai prénom!


Bonne chance! :)

Slide 6 - Slide

Les buts du cours
Kennis
Je hebt de woordjes/zinnen van apprendre en 9 geoefend.

Schrijfvaardigheid
-Je kunt reageren op een bericht en daarbij iets over jezelf vertellen.

 




Slide 7 - Slide

Heb je de doelen van de les behaald?
Oui!
Presque! (bijna)
Non!

Slide 8 - Poll

2a. Grammaire I: Le verbe "savoir" p. 82
"Savoir" betekent weten en ook kunnen
Présent                           Passé-composé (v.t)              Imparfait (o.verleden tijd)
Je sais (ik weet)          J'ai su (ik heb geweten)         Je savais (ik wist)
Tu sais                             Tu as su                                         Tu savais
Il/elle/on sait                 Il/elle/on a su                              Il/elle/on savait
Nous savons                 Nous avons su                            Nous savions
Vous savez                     Vous avez su                                Vous saviez
Ils/ elles savent             Ils/elles ont su                            Ils/elles savaient

Slide 9 - Slide

2a. Gram. II: le futur simple
Met behulp van de futur simple kun je iets over de toekomst vertellen. In het NL gebruik je "zal"/ "zullen".

-Rayan partira au Maroc cet été. Et moi, je partirai en Espagne.

1. Kijk naar de voorbeelden en vertel hoe le futur simple eruit ziet.

Slide 10 - Slide

2b. Gram. II: le futur simple
Voyager (reizen)
Je voyagerai
Tyu voyageras
Il/elle/on voyagera
Nous voyagerons
Vous voyagerez
Ils/elles voyageront
Je neemt de infinitief van het werkwoord en voegt de uitgangen toe. 
Let op: 
Bij werkwoorden die eindigen met -re, vervalt de -e van de infinitief. (prendre + uitgang)

Slide 11 - Slide

2c. Grammaire II: de uitzonderingen
Bij deze 4 werkwoorden kun je niet uitgaan van de infinitief. Leer de ik-vorm van deze werkwoorden in de futur simple om de rest te kunnen vervoegen. 
être: je serai
avoir: j'aurai
faire: je ferai
aller: j'irai

Slide 12 - Slide