Zorg dat je me van tevoren je PPT opstuurt als je dat nog niet gedaan hebt!
Slide 8 - Slide
Huiswerk nakijken--> kijk op Magister
> §5 ww- gez.: blz. 212:
opdrachten 1,2,3 en 4.
We gaan per oefening 2 zinnen samen doen, de rest kijken jullie zelf na:
Kijk bij datum: 27 januari!
Slide 9 - Slide
Het meewerkend voorwerp (mv): blz. 220
Doe het boek open op de juiste pag.
Maak aantekeningen
Slide 10 - Slide
Werkwoordelijk gezegde
Het meewerkend voorwerp is een zinsdeel.
Het meewerkend voorwerp is = het zinsdeel dat aangeeft voor wie iets bestemd is
Het meewerkend voorwerp is = vaak een mens of dier
Het meewerkend voorwerp = komt vaak voor bij ww'en die te maken hebben met 'geven' (overhandigen, schenken, betalen) of 'vertellen' (antwoorden, beloven, uitleggen)
Het meewerkend voorwerp kán beginnen met 'aan' maar hoeft niet
Zo niet: kan je er 'aan' bij bedenken
Het meewerkend voorwerp van een zin kun je vinden met de vraag:
AAN ‘Wat (of Wie) + ow + wg + lv?
Anna/ geeft / Jan/ een banaan.
ow pv mv lv
wg Aan wie geeft Anna een banaan? = aan Jan is mv
Let op:
Zinnen bevatting niet altijd een lv!
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel
Het meewerkend voorwerp (mv)
Slide 11 - Slide
HW voor dinsdag
maak van het stencil oefening 22 en 23
22: alleen mv onderstrepen/ benoemen
23: zin overschrijven, helemaal ontleden en zinsdelen benoemen