Woordvolgorde NT2

Oefenen met woordvolgorde
Toets woordvolgorde dinsdag 15 april
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Oefenen met woordvolgorde
Toets woordvolgorde dinsdag 15 april

Slide 1 - Slide

Wat moet ik kennen voor de toets?

De volgorde van de enkelvoudige zin.
Zinnen met één onderwerp en één persoons.
De man fietste gisteren langzaam door de straat.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

de normale zin - hoofdzin
wie?
doet?
wanneer?
de rest
Ivan                gaat               morgen         naar Rotterdam.
Nadia             fietst              elke dag              naar school.
Maria              eet                 om 3 uur             een appel.
Jasim             tekent            altijd                     dieren.

Slide 4 - Slide

1. Standaardzin


Ik ga naar school




  1. Ik =onderwerp 
  2. ga=werkwoord
  3. naar school=rest

Slide 5 - Slide

2. Zin met inversie (=omkering)

Morgen ga ik naar school



1.  Morgen
2. ga=werkwoord
3. ik=onderwerp 
4. naar school=rest

Slide 6 - Slide

3. Vraagzin die begint met werkwoord


Ga ik
morgen naar school?

Slide 7 - Slide

4. Vraagzin die begint met vraagwoord


Wanneer ga ik naar school?

Slide 8 - Slide

een zin met 2 werkwoorden
wie?
doet?
wanneer?
de rest
Ivan               is                      gisteren        naar Rotterdam    geweest.
Nadia           moet              elke dag           naar school            fietsen.
Maria            heeft              om 3 uur          een appel              gegeten.
Jasim           heeft               vandaag         mooie dieren        getekend.
werkwoord
1
2
3

Slide 9 - Slide

5. Zinnen met twee werkwoorden


Ik wil morgen naar school gaan.

Slide 10 - Slide

1.tijd - 2.manier - 3.plaats

De "rest" bestaat vaan uit deze stukjes:

Ik ga morgen (=tijd) op de fiets (=manier) naar school (=plaats).

Slide 11 - Slide

Nu jij!

Slide 12 - Slide

Oefening 1: Noteer 1 voor onderwerp, 2 voor, persoonsvorm, 3 voor ander zinsdeel tijd, 4 voor ander zinsdeel plaats, 5 voor ander werkwoord

1. De cursisten van groep twee ( ) beginnen ( ) om 13.00 uur ( ).
2. Aicha en Arnold ( ) hebben ( ) gisteren ( ) bij ons ( ) gegeten ( ).
3. De kat ( ) is ( ) op de tafel ( ) gesprongen ( ).
4. Dit ( ) is ( ) de vierde zin ( ).


Slide 13 - Slide

Zet in de goede volgorde:
heb – drie weken geleden – Ik – gekocht – een paar schoenen

Slide 14 - Open question

Zet in de goede volgorde:
teruggegaan – naar de winkel – de volgende dag – Ik – ben

Slide 15 - Open question

Zet in de goede volgorde:
nu – Ik – moet – lopen – met – twee verschillende schoenen

Slide 16 - Open question

Zet in de goede volgorde:
nu – Ik – moet – lopen – met – twee verschillende schoenen

Slide 17 - Open question

Zet de zin in de juiste volgorde
Er zijn twee mogelijkheden!

ik- bijhouden- dit tempo-niet-kan
A
Ik kan niet bijhouden dit tempo.
B
Dit tempo kan ik bijhouden niet.
C
Dit tempo kan ik niet bijhouden.
D
Ik kan dit tempo niet bijhouden.

Slide 18 - Quiz

Zet de zin in de juiste volgorde, denk aan de vervoeging. Het is een vraagzin.

nadenken - je - over de vraag - wel- heb - goed- ?



A
Heb je over de vraag wel goed nagedacht?
B
Heb je over de vraag wel goed nagedenkt?
C
Heb je wel goed nagedacht over de vraag?
D
Heb je goed wel nagedenkt over de vraag?

Slide 19 - Quiz

Wat is de juiste woordvolgorde?
A
Tijd, manier, plaats
B
Tijd, plaats, manier
C
Plaats, tijd, manier
D
Plaats, manier, tijd

Slide 20 - Quiz

___________ mogen we niet praten in de les? Omdat je dan niet goed kunt opletten.
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom
D
Omdat

Slide 21 - Quiz

Zet de woorden in de juiste volgorde (vraagzin)

?- gemaakt- zij - geen huiswerk - waarom - heeft
A
Waarom zij heeft geen huiswerk gemaakt?
B
Zij heeft geen huiswerk gemaakt waarom?
C
Waarom heeft zij geen huiswerk gemaakt?
D
Waarom zij geen huiswerk heeft gemaakt?

Slide 22 - Quiz

Zet de woorden in de juiste volgorde:

geweest- Achmed en Fatima- drie weken-naar Spanje- met vakantie-zijn
A
Drie weken Achmed en Fatima zijn met vakantie geweest naar Spanje.
B
Achmed en Fatima zijn drie weken met vakantie geweest naar Spanje.
C
Achmed en Fatima zijn naar Spanje geweest drie weken met vakantie.
D
Achmed en Fatima zijn drie weken met vakantie naar Spanje geweest.

Slide 23 - Quiz

Zet de woorden in de juiste volgorde
Er zijn twee antwoorden goed!

zijn- bij de dokter-om elf uur-ik- moet
A
Om elf uur ik moet zijn bij de dokter.
B
Om elf uur moet ik bij de dokter zijn.
C
Ik moet zijn om elf uur bij de dokter.
D
Ik moet om elf uur bij de dokter zijn.

Slide 24 - Quiz

Zet de woorden in de juiste volgorde (vraagzin)

in Amsterdam-wel eens-je-geweest-ben-?
A
Ben je wel eens in Amsterdam geweest?
B
Ben je wel eens geweest in Amsterdam?
C
Ben je in Amsterdam geweest wel eens?
D
In Amsterdam ben je wel eens geweest?

Slide 25 - Quiz

Zet de woorden in de juiste volgorde

stil-de voetbalwedstrijd- vanwege-is- op straat- het
A
Op straat vanwege de voetbalwedstrijd het is stil.
B
Het is stil op straat vanwege de voetbalwedstrijd.
C
Vanwege de voetbalwedstrijd is het op straat stil.
D
Op straat het is stil vanwege de voetbalwedstrijd.

Slide 26 - Quiz

Zet de woorden in de juiste volgorde
Het is een vraagzin.

herhalen-ik-waarom-elke keer-moet-dat-?
A
Ik moet dat elke keer herhalen waarom?
B
Waarom moet ik herhalen elke keer dat?
C
Waarom ik moet dat elke keer herhalen?
D
Waarom moet ik dat herhalen elke keer?

Slide 27 - Quiz