Adjectives 2KGT

WELCOME
1 / 11
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

WELCOME

Slide 1 - Slide

Today
  • Grammar; Adjectives

Slide 2 - Slide

After this lesson I know...
  • how to use and implement an adjective 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Adjectives = Bijvoegelijke naamwoorden
 Bijvoeglijke naamwoorden zeggen wat iets of iemand is

The beautiful girl sings.               Het mooie meisje zingt.
It’s a big house.                               Het is een groot huis.     

Bijvoeglijke naamwoorden gebruik je ook als je zegt dat je iets voelt / ruikt / ziet / hoort / proeft (alles met zintuigen)
That looks funny.                           Dat ziet er grappig uit.
   
The food smells nice.                       Het eten ruikt lekker.


Slide 5 - Slide

Which one is an adjective?
A
I have a blue coat.
B
Go play outside.
C
That food smells good.
D
That guy drives too fast.

Slide 6 - Quiz

Which sentence has an adjective?
A
I eat muffins.
B
These are delicious muffins.

Slide 7 - Quiz

Which sentence has an adjective?
A
That sounds good.
B
This is the sound.

Slide 8 - Quiz

What are adjectives?
Vertalen naar nederlands mag ook.

Slide 9 - Open question

Finished!

Slide 10 - Slide

Assignment
Check  paragraph E, exercises 32, 33, 34 and 35: Adjectives.
page 144-146


Slide 11 - Slide