Een bedrag waarvan je een bepaald soort uitgaven moet doen.
A
financiering
B
budget
C
polis
1 / 26
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3
This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Een bedrag waarvan je een bepaald soort uitgaven moet doen.
A
financiering
B
budget
C
polis
Slide 1 - Quiz
Het op elkaar afstemmen van de inkomsten en uitgaven.
A
budgetteren
B
financieren
C
inkomen
Slide 2 - Quiz
De manier waarop geld beschikbaar komt voor een aankoop.
A
budgetteren
B
financiering
C
inkomen
Slide 3 - Quiz
De totale ontvangsten in geld en in natura.
A
inkomen
B
budget
C
loonschaal
Slide 4 - Quiz
Het aanvangsloon en de verhogingen daarvan behorend bij een functie.
A
polis
B
loonschaal
C
inkomen
Slide 5 - Quiz
Een inkomen waarvoor geen tegenprestatie wordt geleverd.
A
loonschaal
B
polis
C
overdrachtsinkomen
Slide 6 - Quiz
Het schriftelijke bewijs van een verzekering.
A
polis
B
overdrachtsinkomen
C
financiering
Slide 7 - Quiz
Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
A
inkomen
B
budget
C
schadeverzekering
D
reserveren
Slide 8 - Quiz
De prijs die een product na gebruik opbrengt.
A
vervangingsprijs
B
uitsluiting
C
restwaarde
D
reserveren
Slide 9 - Quiz
Een overeenkomst met de afspraak om de materiële schade te vergoeden die is ontstaan door een onzeker voorval.
A
schadeverzekering
B
reserveren
Slide 10 - Quiz
Het inkomen dat volgens de overheid ten minste nodig is om van te leven.
A
uitsluiting
B
sociaal minimum
C
sociaal inkomen
Slide 11 - Quiz
Een schade die volgens de verzekeringsvoorwaarden niet in aanmerking komt voor een vergoeding
A
uitsluiting
B
vervangingsprijs
C
restwaarde
Slide 12 - Quiz
De prijs van een nieuw product op het moment dat je het oude wilt vervangen.
A
restwaarde
B
schadeverzekering
C
vervangingsprijs
Slide 13 - Quiz
Overeenkomst tussen de verzekerde en de verzekeringsmaatschappij.
A
schadeverzekering
B
verzekeringsovereen-komst
C
sociaal minimum
Slide 14 - Quiz
Een WA-verzekering gecombineerd met een verzekering tegen de schade aan het eigen voertuig
A
WA- + cascoverzekering
B
WA-verzekering
C
cascoverzekering
Slide 15 - Quiz
Een verplichte verzekering tegen de aansprakelijkheid voor schade die met een motorvoertuig wordt toegebracht aan anderen.
A
WA- + cascoverzekering
B
cascoverzekering
C
WA-verzekering
Slide 16 - Quiz
Budgetteren is nodig: (kies 2 goede antwoorden )
A
– als de inkomsten gelijk blijven;
B
– als de uitgaven veranderen;
C
– als je nietwilt sparen;
D
Budgetteren is nodig:
– als de uitgaven blijvend hoger zijn dan de budgetten.
Slide 17 - Quiz
Budgetteren is nodig: (kies 2 goede antwoorden )
A
– als de inkomsten veranderen;
B
– als de uitgaven gelijk blijven;
C
– als je een nauwelijks kunt sparen;
D
Budgetteren is nodig:
– als de uitgaven altijd hoger zijn dan de budgetten.
Slide 18 - Quiz
Budgetteren is nodig:
A
– als de inkomsten
niet veranderen;
B
– als de uitgaven niet veranderen;
C
– als je een groter bedrag wilt sparen;
D
-budgetteren is niet nodig:
– als de uitgaven soms lager zijn dan de budgetten.
Slide 19 - Quiz
Als er een tekort is, moet er bezuinigd worden. Op welke manier kun je bezuinigen op incidentele uitgaven?
A
Huismerkartikelen kopen in de supermarkt.
B
Geen cola meer drinken op het terras.
C
Opzeggen van een abonnement.
D
Uitstel van de aankoop van een iPod.
Slide 20 - Quiz
Seema en Tim praten over sparen. Seema zegt: 'Door te sparen verschuift je koopkracht naar de toekomst.' Tim zegt: 'Je kunt tegenvallers ook verzekeren.' Wie heeft er gelijk?
A
Seema
B
Tim
C
Seema en Tim allebei
Slide 21 - Quiz
Wanneer is de rente het hoogst? Vink twee antwoorden aan.
A
Als je ook nog andere bankrekeningen hebt.
B
Bij een langere spaarperiode.
C
Bij een laag rentepercentage.
D
Bij een hoog spaarbedrag.
Slide 22 - Quiz
Tim en Josje hebben samen € 15.000 spaargeld. De rente is 3% per jaar. Hoeveel rente krijgen ze gedurende vier jaren?
A
€ 450
B
€ 1.800
C
€ 1.250
Slide 23 - Quiz
Seema heeft € 1.200 spaargeld. De rente is 2,5% per jaar. Hoeveel rente krijgt ze per maand?
A
€2,50
B
€ 30
C
€ 15
Slide 24 - Quiz
Waardoor wordt het leenbedrag van de lening kleiner?
A
Door betalen van rente.
B
Door betalen van aflossing.
C
Door de hoogte van het percentage.
Slide 25 - Quiz
Seema mag 'rood' staan op haar rekening. Wat is een voordeel van deze vorm van krediet?