1.3 Voornaamwoorden

Lesplanning
Herhaling werkwoorden,
zelfstandig naamwoorden,
(stoffen) bijvoeglijk naamwoorden 
en lidwoorden.

1.3 Naamwoorden.


1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lesplanning
Herhaling werkwoorden,
zelfstandig naamwoorden,
(stoffen) bijvoeglijk naamwoorden 
en lidwoorden.

1.3 Naamwoorden.


Slide 1 - Slide

Wat gaan we leren vandaag?
Aan het einde van de les weet je wat voornaamwoorden zijn.

Waarom leren we dit? Voornaamwoorden verwijzen naar iets. Het zorgt ervoor dat je een tekst makkelijker leest. 

Slide 2 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Ik heb gisteren taco's gegeten.

Slide 3 - Open question

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Wie heeft dat gedaan?

Slide 4 - Open question

Wat is/zijn de infinitieven?
Willen jullie me vertellen wat we moeten doen?

Slide 5 - Open question

Wat is de infinitief in de volgende zin:
We kunnen het je niet vertellen.

Slide 6 - Open question

Wat is de vd in de volgende zin:
Heb je de auto geparkeerd?

Slide 7 - Open question

Maak een zin met als persoonsvorm:
"werk"

Slide 8 - Open question

Maak een zin met het infinitief
"doen"

Slide 9 - Open question

Maak een zin met als vd:
"gevonden"

Slide 10 - Open question

Schrijf drie zelfstandig
naamwoorden op.

Slide 11 - Mind map

Schrijf drie bijvoeglijk
naamwoorden op.

Slide 12 - Mind map

Nu 3 stoffelijk
bijvoeglijk
naamwoorden.

Slide 13 - Mind map

Waar verwijst een persoonlijk voornaamwoord naar?

Slide 14 - Open question

Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar: mensen, dieren en dingen 
 

Voorbeelden: ik, mij, me, jij, jou, je, u, hij, hem, zij, ze, haar, het, wij, we, ons, jullie, zij, ze, hun en hen.


Slide 15 - Slide

Wat is het persoonlijk voornaamwoord(en)? Ik ga na school met jou mee naar huis.

Slide 16 - Open question

Wat is het persoonlijk voornaamwoord(en)?
Ik heb de opdracht gemaakt. Kun jij hem nakijken?

Slide 17 - Open question

Wat is het persoonlijk voornaamwoord(en)?
We willen morgen graag naar die film. Het begint morgen om 21.00 uur.

Slide 18 - Open question

Wat geeft een bezittelijk voornaamwoord aan?

Slide 19 - Open question

Bezittelijk voornaamwoord
Het geeft een bezit aan  >  iets is van iemand
- neem over in je schrift 

Voorbeelden: mijn, jouw, je , uw, zijn, haar, ons, onze, jullie, hun

Slide 20 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Je kunt een bezittelijk voornaamwoord vervangen door een lidwoord (de/het/een) of door een naam + s/'s 

Voorbeeld:
Het is jouw werkboek  >  Het is het werkboek
Dat is haar werkboek  >  Dat is Pieters werkboek

- neem over in je schrift 

Slide 21 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
LET OP!! Een bezittelijk voornaamwoord staat ALTIJD voor een zelfstandig naamwoord 

Let op (spelling!): 
Dat is toch jouw schrift? (bezittelijk)
    * jouw is bez. vnw en dus met een w aan het eind!
Dat schrift is toch van jou? (persoonlijk)
   * jou is pers. vnw en dus zonder w aan het eind!

- neem over in je schrift 

Slide 22 - Slide

Wat is het bezittelijk voornaamwoord(en)?
Van onze ouders moet ik mijn kamer schoonmaken en voor straf ook hun kamer.

Slide 23 - Open question

Wat is het bezittelijk voornaamwoord(en)?
Heb jij jouw huiswerk gemaakt?

Slide 24 - Open question

Wat is het bezittelijk voornaamwoord(en)?
Zijn jullie alweer jullie agenda vergeten?

Slide 25 - Open question

Wat wijst een aanwijzend voornaamwoord aan?

Slide 26 - Open question

Aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets of iemand aan

Een aanwijzend voornaamwoord staat meestal voor een zelfstandig naamwoord. 
- neem over in je schrift 

Voorbeelden: die, deze, zo'n, dit, dat

Slide 27 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Voorbeeld:
 dit meisje, deze, jongen, die hond
- neem over in je schrift 

Voorbeeld:
Dit kind met zo'n verrekijker zag die roofvogel over deze wijlanden vliegen.

Slide 28 - Slide

Tabel aanwijzend voornaamwoord
                                        dichtbij               veraf           beide
de-woord (enkv)      deze                     die                  zo'n

het-woord                   dit                         dat                  zo'n/zulk

meervoud                   deze                     die                  zulke

Slide 29 - Slide

Wat is het aanwijzend voornaamwoord(en)?
Ik heb dat boek Chatrooms gelezen, dat boek is geschreven door Helen Vreeswijk.

Slide 30 - Open question

Wat is het aanwijzend voornaamwoord(en)?
Deze boeken zijn erg mooi en waarschuwt veel jongens en meiden.

Slide 31 - Open question

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin? Het verlegen meisje dat ik zag.

Slide 32 - Open question

Wat ga je doen?
Maken: blz. 145 t/m 147
Klaar? extra opdracht op de laptop en daarna oefenen met de onderdelen van grammatica in studiemeter

Slide 33 - Slide