My family

My family
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

My family

Slide 1 - Slide

At the end of this lesson....
  1. You know at least 10 words about family
  2.  You can make a family tree using English family names.

Slide 2 - Slide

7

Slide 3 - Video

00:34
Who opened the door?
A
the father
B
the mother
C
the daughter
D
the son

Slide 4 - Quiz

01:01
Sitting in front

Sitting in the back

the mother
the father
the son
the daughter
one minion
two minions
the baby

Slide 5 - Drag question

01:20
Who ate the second apple slice?
A
the mother
B
the daughter
C
the minion
D
the son

Slide 6 - Quiz

01:30
Who is wearing a mask?
mask on
no mask on
the minions
the daughter
the father
the son
the mother
the baby

Slide 7 - Drag question

01:51
Who switched places?
A
the brother and sister
B
the brother and father
C
the mother and sister
D
the mother and father

Slide 8 - Quiz

02:01
Who noticed the police?
A
the mother
B
the father
C
the son
D
the daughter

Slide 9 - Quiz

02:58
Who shot the bazooka?
A
the parents
B
the son
C
the minions
D
the cat

Slide 10 - Quiz

Vul hier zoveel mogelijk
woorden van familie aan die je kent
in het Engels (bv: mother)

Slide 11 - Mind map

Theme words

Slide 12 - Slide

Vertaal:
oom
A
Ome
B
Onkel
C
Uncle
D
Unkol

Slide 13 - Quiz

Vertaal: zus
A
Sister
B
Sistar
C
Zister
D
Zizzy

Slide 14 - Quiz

Vertaal: broer
A
Bro
B
Brother
C
Broether
D
Brather

Slide 15 - Quiz

Hoe heten je ouders in het Engels?
A
Olders
B
Elders
C
Pairants
D
Parents

Slide 16 - Quiz

Vertaal:
Tante
A
Tent
B
Aunt
C
Ant
D
Tenty

Slide 17 - Quiz

Vertaal:
stiefmoeder
A
stepmother
B
stephmother
C
stepmoter
D
stephmoter

Slide 18 - Quiz

Vertaal:
Kleindochter
A
grandson
B
granddaugter
C
granddaughter
D
grandaughter

Slide 19 - Quiz

Vertaal:
nichtje
A
niece
B
nephew
C
neice
D
nieche

Slide 20 - Quiz

Hoe noem je in het Engels al je broers en zussen samen?
A
family
B
siblings
C
parents
D
brosisters

Slide 21 - Quiz

vertaal: opa
A
father
B
grandfather
C
granny

Slide 22 - Quiz

Opdracht: Make a family tree
  • Begin met jezelf: schrijf jouw naam onderaan de boom. 
  • Boven jouw naam schrijf je de namen van je ouders. 
  • Je broers en zussen zet je op dezelfde hoogte als jezelf. 
  • Boven de namen van je ouders schrijf je die van je opa’s en oma’s. 
  • Je tantes en ooms zet je op dezelfde hoogte als je ouders. 
  • Je neefjes en nichtjes zet je onder de juiste tantes en ooms.

Schrijf niet alleen de namen, maar ook de Engelse vertaling van vader, moeder, tante, broer enz. in de stamboom.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

I know how to use family words in a sentence.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll