Ze staan (bijna) nooit alleen, er is altijd nog heel werkwoord bij.
Slide 15 - Slide
Modalverben
dürfen - mogen (toestemming van iemand)
können - kunnen
wollen - willen
mögen - leuk vinden
müssen - moeten ( het is noodzakeiljk)
sollen - moeten (het moet van iemand)
Slide 16 - Slide
Modalverben
dürfen > ich darf schwimmen (ik mag zwemmen)
können > ich kann schwimmen
wollen > ich will schwimmen
mögen > ich mag schwimmen (ik vind zwemmen leuk)
müssen > ich muss schwimmen (anders verdrink ik...)
sollen > ich soll schwimmen (ook al wil ik het niet)
Ich möchte = ik zou graag willen
Slide 17 - Slide
Hausaufgaben:
1 Bedenk wat voor poster je wilt gaan maken?
Kies uit: Sportkleding, schoenen, sieraden, zomermode of zonnebrillen.
2 De volgende dingen moet op je poster staan:
- Wat zijn de trends?
- Welke kleuren zijn in?
- Wat zijn de prijzen?
3 Maak je poster. Zoek mooie afbeeldingen en zet er een korte beschrijving bij in het Duits. Zorg ervoor, dat je poster er verzorgd en kleurrijk uit ziet.
4 Presenteer je poster de volgende les aan de docent.
ZIE MAGISTER
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Video
Welche Modalverben werden in diesem Fragment benutzt (gebruikt) ?
A
können, wollen, mögen
B
wollen, dürfen, können
C
können, mögen, wollen, dürfen
Slide 20 - Quiz
Slide 21 - Video
Welche Modalverben werden in diesem Song benutzt ?
A
können und mögen
B
möchten und dürfen
C
wollen und müssen
D
müssen und mögen
Slide 22 - Quiz
Und jetzt seid ihr!
Slide 23 - Slide
Vertaal in het Duits: Ik hou van gele rokken.
timer
0:20
A
Ich möchte gelbe Röcke
B
Ich darf gelbe Röcke
C
Ich möge gelbe Röcke.
D
Ich mag gelbe Röcke.
Slide 24 - Quiz
Vertaal in het Duits Ik mag naar de bioscoop.
timer
0:20
A
Ich mag ins Kino gehen.
B
Ich darf ins Kino gehen.
C
Ich möchte ins Kino gehen.
D
Ich will ins Kino gehen.
Slide 25 - Quiz
Vertaal in het Duits: Ik houd van friet.
timer
0:20
A
Ich mag Pommes
B
Ich darf Pommes
C
Ich will Pommes
D
Ich kann Pommes
Slide 26 - Quiz
Schrijf nu zelf op wat je aan hebt (bijvoorbeeld: eine blaue Hose)
Slide 27 - Open question
Hausaufgaben:
1 Bedenk wat voor poster je wilt gaan maken?
Kies uit: Sportkleding, schoenen, sieraden, zomermode of zonnebrillen.
2 De volgende dingen moet op je poster staan:
- Wat zijn de trends?
- Welke kleuren zijn in?
- Wat zijn de prijzen?
3 Maak je poster. Zoek mooie afbeeldingen en zet er een korte beschrijving bij in het Duits. Zorg ervoor, dat je poster er verzorgd en kleurrijk uit ziet.
4 Presenteer je poster de volgende les aan de docent.
ZIE MAGISTER
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Leerdoelen
Nach dieser Viertelstunde: - weiß ich welche Feiertage in die DACHL-Länder in Mai gefeiert werden
- weiß ich wie entscheiden wird welche Feiertagen auch richtig freie Tage werden.
- habe ich die niederländischen Feiertage im Mai mit denen in Deutschland verglichen.
- habe ich meine deutsche Lesefertigkeit geübt
- habe ich geübt mit bestimmten und unbestimmten Artikeln.
Slide 30 - Slide
Welche Feiertage in Mai kennst du schon (Nederlandse en/of Duitse)
Slide 31 - Mind map
Slide 32 - Video
00:11
Wer entscheidet welche Tage Freie Tage sind?
A
Das Volk
B
Die Regierung der Bundesländer
C
Der Bundeskanzler
Slide 33 - Quiz
00:58
Welche Religion bietet die meisten freien Tage?
A
Katholizismus
B
Evangelismus
C
Buddhismus
Slide 34 - Quiz
Aufgabe (in Gruppen)
Ihr erhalt in Gruppen einen Text über einen dieser Feiertage.
Erledigt ihr die Aufgabe (d.h. wählt den entsprechenden bestimmten oder unbestimmten Artikel) und beantwortet die Fragen. Am Ende erzählt jeder Gruppe, die Antworten auf den Fragen. Ihr bekommt ungefähr 5 Minuten..
timer
5:00
Slide 35 - Slide
Wat (voor iets nieuws) heb je geleerd ....
Slide 36 - Open question
Dit vond ik van deze les Landeskunde
😒🙁😐🙂😃
Slide 37 - Poll
In hoeverre denk je dat je wat hebt geleerd? 1 = helemaal niet / 5 = helemaal wel
Slide 38 - Poll
In hoeverre was dit lesonderdeel goed voor je motivatie om Duits te leren? 1 = helemaal niet / 5 = helemaal wel
Slide 39 - Poll
Dit waren de leerdoelen. Hoeveel heb je er denk je bereikt? - weet ik hoe besloten wordt wat een vrije dag is in Duitsland - hoe de feestdagen gevierd worden in Duitsland - heb ik de feestdagen met Nederland vergeleken. - heb ik geoefend met der / die / das en ein / eine
alle leerdoelen
1 tot 3
geen
Slide 40 - Poll
Wat vond je leuk en wat vond je minder leuk aan deze les.