This lesson contains 56 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Winkel les 10
Hoofdstuk 2a - Ompakken
Slide 1 - Slide
Herhaling vorige lessen
- Winkelvormen
- Vakkenvullen & spiegelen
- Artikelgroepen & afdelingen in een supermarkt
- Transportmiddelen & Lichaamshouding
- Derving & Afval
- Schappenplannen
- Prijzen van artikelen
- Klantvriendelijkheid
Slide 2 - Slide
Aan het einde van de dag moeten alle schappen weer netjes gemaakt worden. Hoe heet dit?
A
Bijvullen
B
Vakkenvullen
C
Spiegelen
D
Facing
Slide 3 - Quiz
Hoe noemen we het overzicht waarop staat hoe een schap moet worden ingericht?
A
Facing
B
Barcode
C
Assortiment
D
Schappenplan
Slide 4 - Quiz
Tot welke winkelvorm hoort een dierenwinkel?
A
Speciaalzaak
B
Bouwmarkt
C
Supermarkt
D
Warenhuis
Slide 5 - Quiz
Zoek op internet een foto van een mooi gespiegeld schap en upload deze hier
Slide 6 - Open question
Wat is derving?
Slide 7 - Open question
Meestal gebeurt Derving per ongeluk.. Wanneer niet?
Slide 8 - Open question
Met welke 2 transportmiddelen kan je een palet het beste vervoeren?
Slide 9 - Drag question
Recyclen!!! Waar gooien we het in?
Slide 10 - Drag question
Leg uit wat een goede lichaamshouding is als je aan het werken bent.
Slide 11 - Open question
Een klant komt met een klacht in de winkel, de melk die hij gekocht heeft is niet meer goed. Wat moet jij doen?
Slide 12 - Open question
Een klant vraagt aan jou waar de boter ligt. Wat doe jij?
Slide 13 - Open question
Een zin klopt niet.. Welke?
A
Volgens Anne smaakt deze barcode prima.
B
Deze winkel heeft een ruim assortiment.
C
Een bloemist is een speciaalzaak
D
De barcode is hetzelfde als een streepjescode.
Slide 14 - Quiz
Een zin klopt niet.. Welke?
A
De Etos is een drogist
B
Melk hoort thuis op de zuivelafdeling
C
Een rolcontainer gebruik je bij te vullen
D
Een steekwagen gebruik je blikjes op te vervoeren
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Video
00:29
Welk transportmiddel zie je?
Slide 17 - Open question
01:27
Waarom is het handig om een dolly te gebruiken tijdens het vakkenvullen?
Slide 18 - Open question
02:01
Welk begrip hoort hierbij?
A
Vakkenvullen
B
Spiegelen
C
Lichaamshouding
D
Derving
Slide 19 - Quiz
02:18
Noem 2 dingen die de medewerkster goed deed
Slide 20 - Open question
02:37
Wat is het verschil tussen spiegelen en blokken?
Slide 21 - Open question
03:20
Er staan 3 potten witte bonen naast elkaar, dit noemen we ook wel...
A
Artikelgroep
B
Blokken
C
Facing
D
Derving
Slide 22 - Quiz
03:51
Wat doen de medewerkers als ze klaar zijn met 1 kar?
Slide 23 - Open question
A
cijfercode
B
produktcode
C
artikelcode
D
barcode
Slide 24 - Quiz
Noem 2 manieren hoe je in een winkel kunt betalen?
Slide 25 - Open question
Welk woord hoort NIET in het rijtje thuis?
Uitleg
Alle andere woorden hebben met de kassa te maken
A
gepast betalen
B
wisselen
C
assortiment
D
kassabon
Slide 26 - Quiz
Nepgeld
Als je achter de kassa zit, moet je ook controleren of je geen nepgeld krijgt van klanten..
Slide 27 - Slide
Hoe kun je dat doen?
Slide 28 - Mind map
Slide 29 - Video
Aan de slag
We gaan nu geldrekenen, dat is heel belangrijk als je aan de kassa wil werken.
Slide 30 - Slide
Hoe heet het geld dat je weer aan de klant teruggeeft?
Slide 31 - Open question
Slide 32 - Video
Pak je wisbord
Schrijf het antwoord op je wisbord.
Draai het pas om als juf het zegt.
Houd je wisbord onder je kin.
Uitleg
Ik moet het getal afronden.
0, 1 en 2 blijven 0. (5, 22 = 5, 20 euro)
3 en 4 worden 5. (5, 34 = 5, 35 euro)
6 en 7 worden 5. (5, 67 = 5, 65 euro)
8 en 9 worden 0 --> wel een hoger tiental. (5, 88 = 5,90 euro)
Schrijf het antwoord op de volgende dia.
Slide 33 - Slide
Schrijf hier het ANTWOORD van de vorige vraag op.
Slide 34 - Open question
Pak je wisbord
Schrijf het antwoord op je wisbord.
Draai het pas om als juf het zegt.
Houd je wisbord onder je kin.
Uitleg
Ik moet het getal afronden.
0, 1 en 2 blijven 0. (5, 22 = 5, 20 euro)
3 en 4 worden 5. (5, 34 = 5, 35 euro)
6 en 7 worden 5. (5, 67 = 5, 65 euro)
8 en 9 worden 0 --> wel een hoger tiental. (5, 88 = 5,90 euro)
Schrijf het antwoord op de volgende dia.
Slide 35 - Slide
Schrijf hier het ANTWOORD van de vorige vraag op.
Slide 36 - Open question
Pak je wisbord
Schrijf het antwoord op je wisbord.
Draai het pas om als juf het zegt.
Houd je wisbord onder je kin.
Uitleg
Reken uit: hoeveel geld is het samen?
Dan moet ik het getal nog afronden.
0, 1 en 2 blijven 0. (5, 22 = 5, 20 euro)
3 en 4 worden 5. (5, 34 = 5, 35 euro)
6 en 7 worden 5. (5, 67 = 5, 65 euro)
8 en 9 worden 0 --> wel een hoger tiental. (5, 88 = 5,90 euro)
Schrijf het antwoord op de volgende dia.
Slide 37 - Slide
Schrijf hier het ANTWOORD van de vorige vraag op.
Slide 38 - Open question
Pak je wisbord
Schrijf het antwoord op je wisbord.
Draai het pas om als juf het zegt.
Houd je wisbord onder je kin.
Uitleg
Reken uit: hoeveel geld is het samen?
Dan moet ik het getal nog afronden.
0, 1 en 2 blijven 0. (5, 22 = 5, 20 euro)
3 en 4 worden 5. (5, 34 = 5, 35 euro)
6 en 7 worden 5. (5, 67 = 5, 65 euro)
8 en 9 worden 0 --> wel een hoger tiental. (5, 88 = 5,90 euro)
Schrijf het antwoord op de volgende dia.
Slide 39 - Slide
Schrijf hier het ANTWOORD van de vorige vraag op.
Slide 40 - Open question
Welk bedrag ligt hier?
Slide 41 - Open question
Welk bedrag ligt hier?
Slide 42 - Open question
Welk bedrag ligt hier?
Slide 43 - Open question
Welk bedrag ligt hier?
Slide 44 - Open question
Welk bedrag ligt hier?
Slide 45 - Open question
Welk bedrag ligt hier?
Slide 46 - Open question
Welk bedrag ligt hier?
Slide 47 - Open question
Welk bedrag ligt hier?
Slide 48 - Open question
Welk bedrag ligt hier?
Slide 49 - Open question
Welk bedrag ligt hier?
Slide 50 - Open question
€10,20
€3,00
€1,35
€15,00
€7,15
€6,45
€2,50
€11,85
€1,50
€120,00
Slide 51 - Drag question
Het is een warme dag. Meneer Mohnen trakteert onze groep op ijsjes. De ijsjes kosten samen 7 euro. Meneer Mohnen betaalt met 10 euro. Hoeveel krijgt hij terug?
A
2 euro
B
17 euro
C
3 euro
D
10,70 euro
Slide 52 - Quiz
Ik ga naar de Jumbo voor boodschappen. De boodschappen kosten 15 euro. Ik betaal met 50 euro Hoeveel krijg ik terug?
A
45 euro
B
35 euro
C
25 euro
D
15 euro
Slide 53 - Quiz
Klas 1C3 wil taart gaan maken. Ze gaan naar de Jumbo. Ze moeten € 6,50 voor de spullen. De groep geeft 20 euro. Hoeveel krijgen ze terug?
A
16,50 euro
B
14,50 euro
C
13,50 euro
D
12,50 euro
Slide 54 - Quiz
Wat heb je dit schooljaar geleerd?
Slide 55 - Open question
Als je terugkijkt op het hele schooljaar. Welk punt verdien jij dan en waarom?