3.3 Lezen

Welkom
Pak je Nederlands boek
Pak je etui
Ga rustig zitten
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom
Pak je Nederlands boek
Pak je etui
Ga rustig zitten

Slide 1 - Slide

Weektaak
3.3 Lezen
opdracht 1 t/m 14
Af op: dinsdag 08 maart

Slide 2 - Slide

3.3 lezen
Je leert:
- meningen en argumenten herkennen.
- signaalwoorden van oorzaak en gevolg aan te geven.
- wat een betoog is.

Slide 3 - Slide

Het vmbo is een vervolgschool van de basisschool.
A
Feit
B
Mening

Slide 4 - Quiz

Ik ga met plezier naar school
A
Feit
B
Mening

Slide 5 - Quiz

Op mijn school wordt goed lesgegeven.
A
Feit
B
Mening

Slide 6 - Quiz

In klas 2 hebben alle leerlingen Nederlands
A
Feit
B
Mening

Slide 7 - Quiz

Mening/ argument
Mening = wat je van iets vindt
Argument = waarom je iets vindt

Ik vind school niet leuk, want ik heb geen vrienden.

Slide 8 - Slide

Wat is een argument?
Als iemand zijn mening wil verdedigen, legt hij uit waarom hij iets vindt. Dit noem je een argument.

Veel gebruikte signaalwoorden bij argumenten zijn: 
want
omdat
daarom
namelijk

Slide 9 - Slide

Ik vind dit een mooi gebouw, want het is een modern gebouw.

We zouden vaker een feestje moeten geven, omdat ik dat gezellig vind.

Slide 10 - Slide

Soort tekst: Betoog
Betoog = tekst met de mening van de schrijver, om jou te overtuigen.

Inleiding --> de mening
Kern --> de argumenten
Slot --> conclusie

Slide 11 - Slide

Weektaak
Werk in stilte aan de weektaak. Opdracht 1 t/m 6. Heb je een vraag? Sla de opdracht dan even over.
timer
5:00

Slide 12 - Slide

Weektaak
Werk aan de weektaak. Je mag zacht overleggen.
Loop je op schema? Dan ben je na vandaag bij opdracht 6.

Slide 13 - Slide

Signaalwoorden

Slide 14 - Slide

Signaalwoorden

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Weektaak
Werk in stilte aan de weektaak. Opdracht 7, 8, 11, 12 Heb je een vraag? Sla de opdracht dan even over.
timer
5:00

Slide 17 - Slide

Weektaak
Werk aan de weektaak. Je mag zacht overleggen.
Loop je op schema? Dan ben je na vandaag bij opdracht 11.

Slide 18 - Slide

Verwijswoorden
Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen ook aangegeven worden met verwijswoorden.

  • hij, ze, zij, hem, haar, het
  • deze, die, dat, dit

Slide 19 - Slide

Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 20 - Slide

De kleine mannetjes renden in het rond. Die waren kabouters.


Slide 21 - Slide

Weektaak
Werk in stilte aan de weektaak. Opdracht 7, 8, 11, 12 Heb je een vraag? Sla de opdracht dan even over.
timer
5:00

Slide 22 - Slide

Weektaak
Werk aan de weektaak. Je mag zacht overleggen.
Loop je op schema? Dan ben je na vandaag bij opdracht 11.

Slide 23 - Slide