-Schrijf op welke werkwoorden je ziet. (zie filmpje volgende slide)
-Schrijf de hele werkwoorden op. We noemen dit het infinitief.
(gooien, vangen enz.)
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Video
Werkwoorden
Hij is aan het fietsten, aan het kijken, zijn voeten, knieën, en benen bewegen, hij is zijn evenwicht aan het houden, hij is met zijn hoofd aan het draaien, hij is aan het fluiten, hij is aan het ademen, aan het slikken, zijn hart is aan het kloppen….
Slide 15 - Slide
Conclusie:
- werkwoorden zijn doe-woorden
- zegt wat iets of iemand doet (een handeling) of overkomt
- kan vervoegd worden (kan verschillende vormen hebben)
Slide 16 - Slide
Opdracht 2: Vul het ontbrekende werkwoord in. Schrijf de antwoorden in je schrift.
Het hele werkwoord is fietsen.
Ik -------vandaag naar school.
Jij ------ vandaag naar school.
Hij------ vandaag naar school.
Wij------vandaag naar school.
Jullie----vandaag naar school.
Slide 17 - Slide
Antwoord:
Het hele werkwoord is fietsen.
Ik fiets vandaag naar school.
Jij fietst vandaag naar school.
Hij fietst vandaag naar school.
Wij fietsenvandaag naar school.
Jullie fietsen vandaag naar school.
Slide 18 - Slide
Opdracht 3: Vul het ontbrekende werkwoord in. Schrijf de antwoorden in je schrift.
Het hele werkwoord is fietsen.
Ik -------gisteren naar school.
Jij ------ gisteren naar school.
Hij------ gisteren naar school.
Wij------gisteren naar school.
Jullie----gisteren naar school.
Slide 19 - Slide
Antwoord:
Het hele werkwoord is fietsen.
Ik fietste gisteren naar school.
Jij fietste gisteren naar school.
Hij fietste gisteren naar school.
Wij fietsten gisteren naar school.
Jullie fietsten gisteren naar school.
Slide 20 - Slide
Vormen van werkwoorden:
Ik loop naar de bakker,
Hij loopt naar de bakker,
Wij lopen naar de bakker.
Hij liep naar de bakker.
Jullie liepen naar de bakker,
Zij gingen lopend naar de bakker.
Zij zijn naar de bakker gelopen.
Slide 21 - Slide
Conclusie: Werkwoorden zijn Uniek!!!!!!!!!!!!!!!
Een werkwoord is belangrijk in een zin. Het laat zien waar de zin over gaat. Het werkwoord verandert als de tijd verandert en als het aantal verandert.
Slide 22 - Slide
Opdrachten
Oefening uit De Brug.
Bladzijde 221:
Opdracht 1: Zoek de werkwoorden in de zin.
Opdracht 2: Zet de zinnen in de verleden tijd. Streep het woord aan dat verandert.
Als je klaar bent pak je je boek.
Na 15 minuten kijken we de oefening samen na.
Succes!
timer
15:00
Slide 23 - Slide
Lesplan
1. Invullen van vragen om elkaar beter te leren kennen.
2. Wat weet je nog over werkwoorden?
Onderwerp: Taalverzorging- werkwoorden
3. Oefening uit De Brug.
Slide 24 - Slide
Lesdoel
Aan het eind van de les:
1. Kennen we elkaar wat beter.
2. Hebben we de lesstof taalverzorging werkwoorden van vorig jaar opgehaald.