Hoe reageert de gevraagde hoeveelheid op een prijsverandering?
Kernwoorden:
- (volkomen) prijsinelastisch
- prijselastisch
- elasticiteit en omzet
1 / 33
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Prijselasticiteit
Hoe reageert de gevraagde hoeveelheid op een prijsverandering?
Kernwoorden:
- (volkomen) prijsinelastisch
- prijselastisch
- elasticiteit en omzet
Slide 1 - Slide
Prijselasticiteit
Relatief inelastische vraag
Relatief elastische vraag
Volkomen inelastische vraag
Primaire goederen
Luxe goederen
Slide 2 - Drag question
Schematisch:
Slide 3 - Slide
Ev = _____________________
procentuele verandering van de prijs
% verandering van de gevraagde hoeveelheid
Slide 4 - Drag question
De prijs stijgt met 10%. Verder is gegeven dat de elasticiteit -1 is. Met hoeveel verandert de vraag?
A
Daalt met 1%
B
Daalt met 10%
C
Stijgt met 10%
D
Dat kun je niet zeggen
Slide 5 - Quiz
Voorbeeld
De volgende vraagfunctie is gegeven: qv = -10p + 500
De prijs stijgt van 10 naar 15.
Hoe groot is de bijbehorende prijselasticiteit?
Slide 6 - Slide
Voorbeeld: uitwerking
Slide 7 - Slide
Extra oefening
De volgende vraagfunctie is gegeven: qv = -2p + 100
De prijs stijgt van 10 naar 11. Hoe groot is de bijbehorende prijselasticiteit? Neem daarvoor eerst onderstaande tabel over en vul deze in.
Slide 8 - Slide
Extra oefening: antwoord
De volgende vraagfunctie is gegeven: qv = -2p + 100
De prijs stijgt van 10 naar 11. Hoe groot is de bijbehorende prijselasticiteit?
Slide 9 - Slide
Stel, de prijs daalt met 5%. De elasticiteit is -2. Met hoeveel verandert de vraag?
A
Stijgt met 10%
B
Stijgt met 2,5%
C
Daalt met 2,5%
D
Daalt met 10%
Slide 10 - Quiz
De elasticiteit is -3. De gevraagde hoeveelheid is met 15% gestegen. Met hoeveel is de prijs gedaald?
A
3%
B
5%
C
15%
D
45%
Slide 11 - Quiz
Qv = -2P + 50 P = de prijs in euro's Qv = de gevraagde hoeveelheid in miljoenen stuks.
Door een aanbodverschuiving daalt de prijs van € 20 naar € 18.
Bereken de prijselasticiteit van de vraag.
A
-0,25
B
2,5
C
0,4
D
-4
Slide 12 - Quiz
Bij een prijs van € 15 en een vraag van 900 stuks is de prijselasticiteit van de vraag naar een product (Ev) gelijk aan -1,5. Bereken de vraag naar dit product bij een prijs van € 12 .
A
870
B
930
C
1000
D
1170
Slide 13 - Quiz
P = € 30 ; Qv = 300,000 P = € 31,50 ; Qv = 270,000 Bereken de prijselasticiteit.
A
-2,3
B
-2
C
-0,5
D
-0,2
Slide 14 - Quiz
Er is sprake van een inelastische vraag. Gegeven is verder dat de prijs daalt. Wat zal er met de vraag gebeuren?
A
De vraag zal met een groter percentage dalen dan de prijs.
B
De vraag zal met een kleiner percentage dalen dan de prijs.
C
De vraag zal met een groter percentage stijgen dan dat de prijs daalt.
D
De vraag zal met een kleiner percentage stijgen dan dat de prijs daalt.
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Slide
Prijselasticiteit via vraagfunctie
Als je een vraagfunctie hebt en er is een (prijs)verandering gegeven, kun je ook op die manier de prijselasticiteit berekenen.
Je moet dan eerst de procentuele verandering van prijs en gevraagde hoeveelheid berekenen.
Slide 17 - Slide
De elasticiteit is -0,5. De hoeveelheid is gestegen met 10%. De oude prijs was € 25. Wat is de prijs nu?
A
€ 20
B
€ 23,75
C
€ 27,50
D
€ 30
Slide 18 - Quiz
De elasticiteit is -2. De prijs daalt met 10%. De oude hoeveelheid was 20.000 Hoeveel wordt de hoeveelheid nu?
A
16.000
B
18.000
C
22.000
D
24.000
Slide 19 - Quiz
De elasticiteit is -0,2. De prijs is gedaald met 5%. De nieuwe hoeveelheid is 1000. Hoe groot was de oude hoeveelheid?
A
precies 950
B
952
C
precies 900
D
990
Slide 20 - Quiz
Qv = -50p + 1.000 De prijs stijgt van 4 naar 5 Hoe groot is de prijselasticiteit?
Slide 21 - Open question
Omzet was € 10.000 Oude prijs was € 5; prijs is gedaald met 10% Elasticiteit is -4 Hoeveel bedraagt de nieuwe omzet?
A
€ 9.000
B
€ 12.500
C
€ 12.600
D
€ 14.000
Slide 22 - Quiz
Samenvatting elasticiteiten
Slide 23 - Slide
Wat is het consumentensurplus bij p = € 0,30?
A
0,10
B
0,50
C
1
D
2
Slide 24 - Quiz
Verschuiving OP de vraaglijn
Verschuiving VAN de vraaglijn
Prijs van tomaten stijgt
Prijs van bananen daalt
Inkomen van de consument stijgt
Bananen raken helemaal in de mode
Slide 25 - Drag question
Sleep de vraag- en aanbodlijn naar de juiste lijn in de grafiek
Evenwichtspunt
Evenwichtsprijs
Vraaglijn (Qv)
Evenwichtshoeveelheid
Aanbodlijn (Qa)
Slide 26 - Drag question
Hoe reageert een markt op een verschuiving van de vraaglijn naar links? Zet de letters in de juiste chronologische volgorde.
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Een deel van de aangeboden producten wordt niet verkocht.
De gevraagde hoeveelheid zal stijgen, de aangeboden hoeveelheid dalen.
De markt komt 'automatisch' in evenwicht.
Aanbieder die hun producten niet verkocht krijgen, verlagen de verkoopprijs.
Slide 27 - Drag question
Welke kleur heeft het consumentensurplus?
A
Groen
B
Blauw
C
Rood
D
Geel
Slide 28 - Quiz
Hoe zie je onderstaande gebeurtenissen terug in de grafiek: Qv = -aP + b? Die gaat over de vraag van Ilse naar spijkerbroeken van het merk EasyBlue.
De vraaglijn verschuift naar links
De vraaglijn verschuift naar rechts
De vraag neemt toe, maar de vraaglijn blijft gelijk.
De vraag neemt af, maar de vraaglijn blijft gelijk.
Ilse heeft een beter betaalde baan aangenomen en kan nu meer besteden.
Tot grote ergernis van Ilse heeft de kledingzaak spijkerbroeken EasyBlue duurder gemaakt.
JeansCenter heeft de prijs van spijkerbroek merk Cool met 20% verlaagd.
Spijkerbroeken raken uit de mode.
Slide 29 - Drag question
VRAAG
AANBOD
Leveringsbereidheid
positief verband prijs en hoeveelheid
producentengedrag
Prijs (p) en hoeveelheid(q)bewegen altijd in tegengestelde richting
Slide 30 - Drag question
Tekst
Het bedrag dat je maximaal voor een product wilt betalen.
Het verband tussen de prijs van een product en de gevraagde hoeveelheid ervan.
Het verschil tussen de betalingsbereidheid en de werkelijke prijs die je je moet betalen.
Omzet
Oppervlakte driehoek =
1/2 x basis x hoogte
Betalingsbereidheid
Vraaglijn
Consumentensurplus
Verkoopprijs maal de verkochte hoeveelheid
Het totale consumentensurplus
Slide 31 - Drag question
De ...................... is de hoeveelheid producten die je verkoopt. Als je de prijs ......................... maakt, zul je meer verkopen. Als je de prijs ...................... maakt, zal je afzet dalen. Hoeveel geld je ontvangt door producten te verkopen, noem je de ......................