This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Programma
Uitleg H 1.3: inflatie en koopkracht
Maken opdrachten 29 tot en met 33
Klassikaal nakijken
Reflectie / Evaluatie
Beginnen aan het huiswerk volgende les
Slide 1 - Slide
Leerdoelen H1.3:
Wat is inflatie
Hoe je koopkracht groter of kleiner wordt
Welke oorzaken er voor inflatie zijn
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Koopkracht
Je koopkracht laat zien hoeveel goederen en diensten je met je inkomen kunt kopen.
Je koopkracht is dus afhankelijk van:
- De prijzen
- Je inkomen
Slide 4 - Slide
Koopkracht
Als je inkomen hetzelfde blijft en de prijzen stijgen, daalt je koopkracht.
Als je inkomen stijgt en de prijzen hetzelfde blijven, stijgt je koopkracht.
Wanneer je koopkracht stijgt, kun je meer behoeften vervullen. Je welvaart stijgt dan.
Slide 5 - Slide
Koopkracht stijgen en daling
Slide 6 - Slide
Inflatie
Inflatie is de gemiddelde sitjging van alle prijzen bij elkaar. Als er inflatie is en je inkomen hetzelfde blijft, daalt je koopkracht.
Je kunt ook zeggen: door inflatie wordt je geld minder waard.
Slide 7 - Slide
Prijscompensatie en de loonprijspiraal
Prijscompensatie: Als de lonen net zo veel stijgen als de prijzen.
Hogere lonen betekenen voor bedrijven hogere kosten. Die kosten berekenen zij door in de verkoopprijs van hun producten. Als de prijzen stijgen, willen de werknemers weer loonverhoging enzo.
Dit is de loon-prijsspiraal en die zorgt voor voortdurende inflatie
Slide 8 - Slide
Oorzaken inflatie
Loonverhoging
Hogere grondstofprijzen zoals olie en graan
Meer vraag van consumenten naar goederen of diensten
Minder aanbod van producten
Hogere belastingen of andere heffingen door de overheid
Slide 9 - Slide
Deflatie
Het omgekeerde van inflatie is deflatie. Bij deflatie is er een gemiddelde daling van alle prijzen bij elkaar.
Het gevolg van deflatie is dat je voor hetzelfde bedrag meer kunt kopen. Het geld wordt dus meer waard.
Slide 10 - Slide
Nominaal inkomen
Het inkomen dat je in euro's verdient, is een nominaal inkomen.
Als je nominale inkomen met 5% stijgt en er is 3% inflatie, dan ga je er in koopkracht 2% op vooruit.
Slide 11 - Slide
Reëel inkomen
Als je rekening houdt met de gevolgen van inflatie voor je inkomen, spreek je van een reëel inkomen.
De reële verandering in procenten van je inkomen bereken je als volgt..
Slide 12 - Slide
Reële verandering in procenten
Reële verandering in % = nominale verandering in % - inflatie in %
Voorbeeld:
Je nominale inkomen stijgt met 1,25%. De inflatie is 0,5%. De reële verandering van je inkomen is 1,25% - 0,5% = 0,75%.
Slide 13 - Slide
Vertel in je eigen woorden wat koopkracht is
Slide 14 - Open question
De prijzen stijgen met 2,5% Het inkomen van Anne stijgt met 1,5% Stijgt of daalt de koopkracht van Anne?
A
Stijgt
B
Daalt
Slide 15 - Quiz
De prijzen stijgen met 2,5% Het inkomen van Lisa stijgt met 3,5% Stijgt of daalt de koopkracht van Lisa?
A
Stijgt
B
Daalt
Slide 16 - Quiz
De inflatie stijgt met 2,5% Het inkomen van Rick stijgt met 1,5% Met hoeveel procent stijgt of daalt de koopkracht van Rick?