Examentraining Nederlands

Wat wil men weten als er wordt gevraagd naar de aanleiding van het schrijven van de tekst?

A
Wat het doel is van de tekst
B
Voor wie de tekst bedoeld is (publiek)
C
Hoe de schrijver op het idee is gekomen om de tekst te gaan schrijven
D
Welke tekstsoort het is
1 / 49
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat wil men weten als er wordt gevraagd naar de aanleiding van het schrijven van de tekst?

A
Wat het doel is van de tekst
B
Voor wie de tekst bedoeld is (publiek)
C
Hoe de schrijver op het idee is gekomen om de tekst te gaan schrijven
D
Welke tekstsoort het is

Slide 1 - Quiz

Welke uitspraak is NIET subjectief?

A
NAC heeft afgelopen zondag de beker gewonnen.
B
Ik hoop dat NAC naar de eredivisie promoveert.
C
NAC is de beste club van de wereld!
D
Ik vind NAC een leuke club.

Slide 2 - Quiz

Wat mag je NIET doen als er gevraagd wordt een lange zin uit een tekst te citeren?

A
het eerste en laatste woord met puntjes ertussen noteren
B
de hele zin noteren
C
alleen de regelnummers noteren
D
de eerste en laatste twee woorden met puntjes ertussen noteren

Slide 3 - Quiz

Welke uitspraak over de hoofdgedachte van de tekst is NIET juist?

A
Je kunt die vaak vinden in de eerste en/of laatste alinea van de tekst.
B
Het is een zin waarin het belangrijkste staat wat er over het onderwerp wordt gezegd.
C
Soms moet je de hoofdgedachte zelf verwoorden.
D
Dat is het onderwerp van de tekst.

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Welke uitspraak is juist over de afbeelding in een gebruiksaanwijzing?
De afbeelding...
A
verduidelijkt de inhoud van de tekst.
B
heb je nodig om de tekst te begrijpen.
C
heb je nodig voor de reparatie.
D
vormt een tegenstelling met de tekst.

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Wat is het voornaamste doel van deze advertentie?

A
de lezer overtuigen
B
de lezer waarschuwen
C
de lezer informeren
D
de lezer tot handelen aansporen

Slide 8 - Quiz

Hoe is in deze advertentie de verhouding tussen de titel "U leest nu de krant" en de tekst daaronder?

A
de tekst maakt de titel minder schokkend
B
de titel ondersteunt de tekst
C
de tekst zorgt ervoor dat de titel wordt begrepen
D
de titel voegt een nieuw inhoudselement toe aan de tekst

Slide 9 - Quiz

woordenlijst examen

De volgende woorden komen vaak in de vragen of meerkeuzeantwoorden van de examens voor.

Slide 10 - Slide

Geef de betekenis van
aankondigen
A
vertellen dat iets gaat komen
B
vertellen dat iets gaat ontstaan
C
vertellen dat iets gaat gebeuren
D
vertellen dat iets gaat komen of gebeuren

Slide 11 - Quiz

Sleep de juiste betekenis naar het woord
iets wat je zegt of schrijft
te maken hebben met
onderdeel
minder erg maken
opmerking over iets
vinden
waarvoor iets is bedoeld
afzwakken
aantreffen
betrekking hebben op
commentaar
bewering
functie
element

Slide 12 - Drag question

Zeg in een woord:
letterlijk overschrijven of
iemands woorden letterlijk weergeven

Slide 13 - Open question

iets waarvan je kunt
controleren of het 
waar is
je gebuikt iets om iets te bereiken

waardoor iets komt

waarom je iets vindt

doel - middel

feit

oorzaak

argument

Slide 14 - Drag question

Zeg in een woord:
mensen vermaken met iets
leuks of interessants

Slide 15 - Open question

Wat is CITEREN?

Slide 16 - Open question

Op welke onderdelen word jij beoordeeld bij het onderdeel schrijfvaardigheid?

Slide 17 - Open question

Welke schrijfopdracht kan je op het examen verwachten?

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Welke 'driedeling' heeft een goede tekst?

Slide 22 - Open question

Wat is de betekenis van:
CONVENTIES?
A
afspraken over welke schrijfregels je moet gebruiken
B
afspraken over spellingsregels
C
afspraken over grammaticaregels
D
afspraken over mensenrechten

Slide 23 - Quiz

Welke titel voor een artikel over verschillende soorten koekjes is goed?
A
Lekker.
B
Soorten koekjes
C
Welke soort koekjes is het lekkerst?
D
Sprits, rondo's, gevulde koeken

Slide 24 - Quiz

wat is een synoniem van: naar aanleiding van?
A
zoals
B
maar
C
daardoor
D
vanwege

Slide 25 - Quiz

wat is de juiste aanhef?
A
Geachte mevrouw Thijssen
B
Geachte Mevrouw Thijssen,
C
Geachte mevrouw Thijssen,
D
geachte mevrouw Thijssen,

Slide 26 - Quiz

Wat is de juiste aanhef?
A
Geachte mevrouw Van Dijk,
B
Geachte Mevrouw Van Dijk,
C
Geachte mevrouw Van Dijk
D
Geachte mevrouw van Dijk,

Slide 27 - Quiz

Op welke onderdelen wordt je opdracht niet beoordeeld?
A
Taalgebruik
B
Originaliteit
C
Inhoud
D
Conventies

Slide 28 - Quiz

Je schrijft de zakelijke e-mail aan de klantenservice van de Hema. Welke aanhef gebruik je?
A
Geachte klantenservice,
B
Geachte Hema,
C
Geachte heer, mevrouw,
D
Geachte medewerkers,

Slide 29 - Quiz

Welke zin is juist gespeld?
A
Naar aanleiding van me gesprek met u, mail ik u.
B
Na aanleiding van mijn gesprek met u, mail ik u.
C
Naar aanleiding van mijn gesprek met u, mail ik u.

Slide 30 - Quiz

Je schrijft een zakelijke e-mail aan Lars Wouters. Welke aanhef gebruik je?
A
Geachte meneer Wouters,
B
Geachte Lars Wouters,
C
Geachte heer,
D
Dag meneer Wouters,

Slide 31 - Quiz

Hoe sluit je een artikel af? Je schrijft onderaan:
A
Met vriendelijke groet + je naam en klas
B
Alleen je naam en klas

Slide 32 - Quiz

activeren
A
aansporen om iets te doen
B
aanzetten
C
overtuigen van je mening
D
een activiteit verzinnen

Slide 33 - Quiz

anekdote
A
een mop
B
een korte tekst
C
een leuk kort verhaaltje
D
een sprookje

Slide 34 - Quiz

weerleggen
A
het eens zijn met de bewering
B
bewijzen dat een bewering niet klopt
C
beweren dat jij gelijk hebt
D
argumenten verzinnen

Slide 35 - Quiz

nuanceren
A
beter uitleggen zodat je het wél snapt
B
nog duidelijker maken wat jouw mening is
C
een bewering met voorbeelden extra goed uitleggen
D
een bewering een beetje afzwakken door te laten zien dat je er ook anders naar kunt kijken

Slide 36 - Quiz

onderschrijven
A
onderaan op het blad schrijven
B
zeggen dat je het ermee eens bent
C
een handtekening zetten
D
over de tekst heen schrijven

Slide 37 - Quiz

opdracht
  1. lees tekst 1 “Na het graaien komt het delen”
  2. Maak de vragen 


timer
10:00

Slide 38 - Slide

Antwoord vraag 1
C
Antwoord vraag 2
D
Antwoord vraag 3
C
Antwoord vraag 4
C

Slide 39 - Slide

Antwoord vraag 5
B
Antwoord vraag 6
D

Slide 40 - Slide

Antwoord vraag 7
D

Slide 41 - Slide

Antwoord vraag 8
B

Slide 42 - Slide

Antwoord vraag 9

Slide 43 - Slide

Antwoord vraag 10

Slide 44 - Slide

Antwoord vraag 11
D

Slide 45 - Slide

Nog een tekst
Hieronder is nog een tekst met wat vragen uitgewerkt. Sommige vragen zijn overgeslagen, dus niet alles wordt behandeld.

Slide 46 - Slide

Hoe vind je het onderwerp?
Je kunt het onderwerp van een tekst vinden door de titel te lezen, de inleiding en het slot.
Antwoord vraag 1 en 2
Vraag 1:  A
Vraag 2:  C
Antwoord vraag 3
Bij alinea 3.
Door welke zin heb jij dit antwoord gevonden?
Of het...kunnen verwerken (19-25)

Slide 47 - Slide

Antwoord vraag 8
"En ons brein wil ook wel eens worden gekieteld door nieuwe prikkels, met ongebruikelijke vormen, beelden en patronen die ons aan het denken zetten." (regels 107-111)

Slide 48 - Slide

Antwoord vraag 9
- Groot/voorkeur voor grote (in plaats van kleine) objecten.
- Rond/meer aangetrokken tot ronde (dan tot scherpe of hoekige vormen)
- Symmetrisch/voorkeur voor symmetrische (in plaats van asymmetrische) vormen en beelden
- Herkenbaar/ voorkeur voor prototypes
Antwoord vraag 10
We wennen eraan
Het voorwerp heeft toegevoegde waarde
welke signaalwoord geeft de tegenstelling aan?
Maar
Welke opsommende signaalwoorden ben jij tegen gekomen?
Verder, ook, ook

Slide 49 - Slide