Herhalen Voorzetsels, Vraagwoorden, meervoud

Weer even herhalen
Herhalen -> iets nog een keer doen
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NT2BasisschoolGroep 4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Weer even herhalen
Herhalen -> iets nog een keer doen

Slide 1 - Slide

Doel
Aan het einde van de les weet je weer wat voorzetsels, vraagwoorden en lange en korte klanken zijn en hoe je ze moet gebruiken.

Slide 2 - Slide

Voorzetsels -> op welke plaats

Slide 3 - Slide

Welke voorzetsels weten jullie nog?

Slide 4 - Mind map

Slide 5 - Slide

Vraagwoorden

Slide 6 - Slide

Wie?
Vraagt naar....
A
Een plaats
B
Een persoon
C
Een tijd
D
Een ding/iets

Slide 7 - Quiz

Waar?
Vraagt naar....
A
Een tijd
B
Een persoon
C
Een plaats
D
Een ding/iets?

Slide 8 - Quiz

Wanneer?
Vraagt naar....
A
Een tijd
B
Een persoon
C
Een plaats
D
Een ding/iets?

Slide 9 - Quiz

Wat?
Vraagt naar....
A
Een tijd
B
Een persoon
C
Een plaats
D
Een ding/iets?

Slide 10 - Quiz

Lange klank
We hebben de volgende lange klanken:
aa, oo, uu, ee
Als je woorden met een lange klank langer maakt, verdwijnt er een klinker. ->maan, manen 
schaar - a + en = scharen
been - e + en = benen
 sloot - o + en = sloten

We hebben de volgende lange klanken:
aa, oo, uu, ee
Als je woorden met een lange klank langer maakt, verdwijnt er een klinker. ->maan, manen 

Lange klanken

Slide 11 - Slide

Korte klanken
'' a, e, i, o en u ''

Hoor je een korte klank aan het eind van een lettergreep?
Ga dan met twee dezelfde medeklinkers door!

Alleen als er maar 1 letter na komt!

Slide 12 - Slide

Mevrouw Fokelien staat ............... het bureau
Vul het juiste woord in: 
In
voor
tussen
op
naast
Achter

Slide 13 - Drag question

Wat is het meervoud van:
blok
A
bloken
B
blokken
C
bloks

Slide 14 - Quiz

Wat is het meervoud van:
roos
A
roosen
B
rosen
C
rozen
D
roozen

Slide 15 - Quiz

Vul het juiste woord in: 
De jongen staat in de kast
De jongen staat achter de kast
De jongen staat tegen de kast
De jongen staat op de kast

Slide 16 - Drag question

Wat is het meervoud van boom?
A
bomen
B
boomen

Slide 17 - Quiz

Maak een zin met wie

Slide 18 - Open question

Wat is het meervoud van doof?
A
dofen
B
doven
C
doofen
D
dooven

Slide 19 - Quiz

Vul in:
...... is het pauze?
A
Wanneer
B
Waar
C
Hoe
D
wie

Slide 20 - Quiz

Maak een zin met hoe

Slide 21 - Open question

Wat gaan we doen?
Wat? Werken in ster in schrijven
Hoe? Zelf, in het boek
Hulp? Eerst buurman/buurvrouw vragen, daarna mevrouw
Tijd? Tot de laatste 7 minuten
Klaar? Les helemaal klaar? -> laten nakijken door mevrouw

Laatste 5 minuten -> tekenen of kletsen. Geen telefoons!!

Slide 22 - Slide

Aan het einde van de les weet je weer wat voorzetsels, vraagwoorden en lange en korte klanken zijn en hoe je ze moet gebruiken.
Ja
Nee

Slide 23 - Poll

Dit vind ik nog lastig

Slide 24 - Mind map