This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Quiz: Inleiding in de biologie
Slide 1 - Slide
Een bioloog volgt een vlinder van geboorte tot dood. Deze bioloog onderzoekt de...
A
Levensloop
B
Levenscyclus
Slide 2 - Quiz
De waterval is
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos
Slide 3 - Quiz
De boom is
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos
Slide 4 - Quiz
Een houten tafel is
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos
Slide 5 - Quiz
Wat is nummer 1?
A
Vacuole
B
Bladgroenkorrel
C
Ribosoom
D
Cytosplasma
Slide 6 - Quiz
Wat is nummer 6?
A
celkern
B
celmembraan
C
celwand
D
vacuole
Slide 7 - Quiz
Op welk organisatieniveau onderzoek je in de biologie als je op het niveau van de foto aan het onderzoeken bent?
A
molecuul
B
organel
C
weefsel
D
cel
Slide 8 - Quiz
Wat heeft een plantencel wel wat een dierlijke cel niet heeft?
A
Mitochondriën
B
cytoplasma
C
celmembraan
D
Plastiden
Slide 9 - Quiz
Welke is de plantencel?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 10 - Quiz
Een dierlijke cel heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern -GEEN celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
Slide 11 - Quiz
Welk onderdeel is het kleinst?
A
Cel
B
Orgaanstelsel
C
Celorganel
D
DNA
Slide 12 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een populatie?
A
Alle konijnen op Schiermonnikoog
B
De beplanting in een naaldbos
C
Alle organismen in een vijver
D
Een leeuwin met haar twee welpen op de savanne
Slide 13 - Quiz
Zet de organisatieniveau's van groot naar klein.
groot
klein
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
ecosysteem
levensgemeenschap
organisme
orgaan
populatie
orgaanstelsel
biosfeer
organel
cel
weefsel
Slide 14 - Drag question
De wand die in het plaatje staat is semipermeabel. Leg uit wat er gebeurt met het waterpeil en de opgeloste stoffen als je deze bak even laat staan.
Slide 15 - Open question
Is de rode bloedcel hypertoon, isotoon of hypotoon t.o.v. de omgeving?
A
Hypertoon
B
Isotoon
C
Hypotoon
Slide 16 - Quiz
Leg uit waarom je niet gewoon water kan gebruiken in een injectie, maar waarom dit een zoutoplossing moet zijn.
Slide 17 - Open question
Een onderzoeker bekijkt een preparaat van een cel met behulp van een elektronenmicroscoop bij een vergroting van 5000x. Hij ziet onder andere de volgende organellen: 1 endoplasmatisch reticulum, 2 mitochondriën, 3 plastiden.
Op grond van de aanwezigheid van welk of welke van deze organellen kan hij met zekerheid zeggen dat hij een plantencel bekijkt?
A
alleen op grond van 1
B
op grond van 1 en op grond van 3
C
op grond van 2 en op grond van 3
D
alleen op grond van 3
Slide 18 - Quiz
Welke van de genummerde structuren kunnen ook in weefsel van de mens voorkomen?
A
1 en 2
B
1 en 4
C
1 en 3
D
3 en 4
Slide 19 - Quiz
Hoe noemen we nummer 4?
Slide 20 - Open question
Waar dienen de ribosomen in een cel voor?
Slide 21 - Open question
Hoe noemen we nummer 1?
Slide 22 - Open question
Turgordruk in een plantencel ontstaat doordat...
A
De osmotische waarde van de cel hoger is dan buiten de cel
B
De osmotische waarde van de cel lager is dan buiten de cel
C
De osmotische waarde van de cel gelijk is aan buiten de cel
Slide 23 - Quiz
De tussencelstof bij planten bestaat uit?
A
celwanden
B
plastiden
C
vacuolen
D
lucht
Slide 24 - Quiz
Onderdelen in een cel zijn: 1) ribosomen 2) leukoplast 3) celwand 4) grote vacuolen Welke onderdelen komen alleen voor in plantaardige cellen?
A
Alleen 2 en 3
B
1, 2, 3 en 4
C
Alleen 2, 3 en 4
D
Alleen 3
Slide 25 - Quiz
Als appels rijp worden, verandert de schil van kleur. Welke verandering in de plastiden is hiervan de oorzaak?
A
chloroplasten zijn overgegaan in chromoplasten
B
chloroplasten zijn overgegaan in leukoplasten
C
Chromoplasten zijn overgegaan in leukoplasten
D
Leukoplasten zijn overgegaan in chromoplasten.
Slide 26 - Quiz
Waar vindt verbranding plaats?
A
In onderdeel B
B
In onderdeel E
C
In onderdeel F
D
In onderdeel B, E en F
Slide 27 - Quiz
Welke twee organellen zijn betrokken bij de eiwitsynthese in het cytoplasma?
A
Ribosomen, ER en Celmembraan
B
Ribosomen en chloroplasten
C
Plastiden
D
Ribosomen en ER
Slide 28 - Quiz
Amoeben zijn eencellige diertjes die onder andere in slootwater leven. Bij deze diertjes komen 'kloppende vacuolen' voor. Hiermee wordt overtollig water naar buiten gepompt. Er wordt een experiment uitgevoerd waarbij een aantal uit slootwater afkomstige amoeben in zeewater worden gelegd en een aantal in gedestilleerd water. Eén van beide groepen amoeben verliest door osmose water. Welke groep is dat? Bij welke groep amoeben zullen kloppende vacuolen aanwezig zijn die met hoge frequentie samentrekken?
A
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in zeewater. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in zeewater.
B
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in zeewater. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in gedestilleerd water.
C
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in gedestilleerd water. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in zeewater.
D
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in gedestilleerd water. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in gedestilleerd water.
Slide 29 - Quiz
In de kieuwen van een vis vindt gaswisseling plaats door diffusie. Welke uitspraak over diffusie is juist?
A
Bij diffusie stroomt zuurstof van een lage naar een hoge concentratie.
B
Bij diffusie stroomt zuurstof van een hoge naar een lage concentratie.
C
Bij diffusie stroomt zuurstof van het bloed in de kieuw naar het water.