Bloc D E chapitre 5

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Bonjour!

Wat ga je doen?

Voca en zinnen van bron E

Lesdoel:

Aan het eind van de les kan je iemand beschrijven in het Frans

Je leert:

1) de woordjes en zinnen van chapitre 5 (blz 40,41 van werkboek B)

2) de zinnen worden herhaald op blz. 42

3) je leert  de passé compose van Frans- Nederlands (die moet je dus herkennen)

Dus NIET op de toets:

het bijvoeglijk naamwoord (bron H).

Passé composé bestaat uit een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord

1. waar
2. niet waar

De passé composé is in het Nederlands de v.t.t

1. waar
2. niet waar

J'ai un chien=
een passé composé

1. waar
2. niet waar

Tu as passé un bon weekend?
wel of geen passé composé

1. Heb je een leuk weekend gehad? Dit is een passé composé!
2. heb je een leuk weekend ? Dit is geen passé composé.

J'ai fêté mon anniversaire.
Dit is een passé composé

1. Waar, want je ziet een hulpwerkwoord (j'ai) en een voltooid deelwoord (fêté)
2. Niet waar, want je ziet maar 1 werkwoord (j'ai)

Il a les yeux verts=
een passé composé

1. Waar want betekent: hij heeft groene ogen gehad
2. Niet waar want betekent: hij heeft groene ogen

Il a porté des lunettes= passé composé

1. Waar, want betekent: hij heeft een bril gedragen
2. Niet waar want betekent: hij draagt een bril

Als je wil vragen hoe iemand eruit ziet, vraag je:

Il est comment? 

of

Elle est comment?

Als je wil zeggen dat hij  blauwe ogen heeft:

Il a les yeux bleus

les yeux= de ogen

In het Frans zeg je dus: 

Hij heeft de ogen blauw.

Als je wil zeggen dat zij zwart haar heeft zeg je:

 elle a les cheveux noirs.

Je zegt eigenlijk:

ze heeft de haren zwart....

Maar let op:

1) Elle a les cheveux bruns

2) Elle a les yeux marron.

1) zij heeft bruin haar

2) zij heeft bruine ogen.

Wat betekent:
Il est comment?

Traduis:
Hoe ziet jouw broer eruit?

1. Ton frère est comment?
2. Il a les yeux verts.

Elle porte...

• Elle s'appelle Maxima
• Elle porte un chapeau rouge.
• Elle porte un manteau rouge.
• Elle porte les chaussures rouges.
• Elle ne porte pas de pantalon.
• Elle ne porte pas de baskets.

"Elle porte" betekent dus?

Elle a les cheveux blonds. 

Elle a les cheveux noirs.

Elle a les cheveux bruns

Elle a les cheveux roux. 

Elle a les yeux verts 

Elle a les yeux bleus.

Elle porte un T-shirt jaune. 

Elle a les yeux marron. 

Traduis:
Is hij groot?

1. Il est petit?
2. Il est grand?

Traduis:
Il a les yeux verts.

1. Hij heeft groen haar.
2. Hij heeft groene ogen.
3. Hij heeft bruine ogen.

Traduis:
Il porte des lunettes.

1. Hoe ziet jouw broer eruit?
2. Mijn broer heeft bruin haar.
3. Hij draagt een bril.

Je leert nu alle woorden en de zinnen van bron E op bladzijde 41.

Begin met de eerste 5 woorden, ga dan door met de volgende 5 woorden enzovoorts.

1) eerst lezen

2) dan schrijven

3) dan je hand erop houden

4) overhoren met Slim stampen.

les devoirs (het huiswerk)

Je leert de woorden en zinnen van bron E.

Voor wanneer?

maandag/ lundi