Peroonlijk, bezittelijk en betrekkelijk voornaamwoord

3Ma
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

3Ma
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Voornaamwoorden
  • Een voornaamwoord  verwijst naar mensen, dieren of dingen zonder   deze  bij naam te noemen. 
  • Voornaamwoorden worden gebruikt in plaats van een zelfstandig   naamwoord.
  • Voornaamwoorden hebben zelf niet direct betekenis: ze verwijzen naar   woorden die wel betekenis hebben. 
  • Er zijn 8 verschillende voornaamwoorden. 

Slide 2 - Slide

Waarom een voornaamwoord?
A. Tante had een boek aan Jan gegeven. Jan bedankte tante voor het boek. Tante vertelde Jan dat het boek erg leuk was.

B. Tante had een boek aan Jan gegeven. Hij bedankte haar voor het boek. Ze vertelde hem dat het erg leuk was. 


Slide 3 - Slide

Acht voornaamwoorden
Verwijst naar zelfstandig naamwoorden.
1e persoon  ben jezelf-ik
2e persoon iem. met wie je praat
3e persoon iem. waarover je praat


Geeft bezit aan. Staat meestal meteen voor zelfst. nw.
Wijst naar iets. Kan alleen staan of meteen voor zelfst. nw.
Persoonlijk vnw.
Bezittelijk vnw.
Vragend vnw.
Niet elk vraagwoord is een vragend voornaamwoord.
Aanwijzend vnw.
Heeft betrekking op woord dat er vlak voor staat.
Wederkerend vnw.
Geeft iets vaags aan.
Wederkerig vnw.
Alleen het woordje 'elkaar'.
Betrekkelijk vnw.
Hoort bij het wederkerend werkwoord
Onbepaald vnw.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Over welke woordsoorten
ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels

Slide 6 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijke voornaamwoorden (pers. vnw) verwijzen naar een persoon, 
een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. 

Persoonlijke voornaamwoorden zijn aparte zinsdelen, die je als onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp kunt benoemen.

Slide 7 - Slide

Let op!
Het is alleen een persoonlijk voornaamwoord als het een apart zinsdeel is. Als het een deel van een zinsdeel is, is het een lidwoord.

voorbeeld
Het is opgeknapt. --> Het = persoonlijk voornaamwoord
Het weer is opgeknapt. --> Het = bepaald lidwoord. 
Het hoort in deze zin bij het zelfstandig naamwoord weer






Slide 8 - Slide

Truc
Twijfel je of het om een persoonlijk voornaamwoord gaat? 
Vervang het persoonlijk voornaamwoord dan door een naam. 
Lukt dat? --> Persoonlijk voornaamwoord!

voorbeeld
Hij heeft heel goed zijn best gedaan vandaag.
Frenkie heeft heel goed zijn best gedaan vandaag. 

Slide 9 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw) geeft een bezit aan. 
Het kan bijvoeglijk of zelfstandig in een zin voorkomen. 
Bij zelfstandig gebruik staat er een lidwoord voor. 

voorbeeld
Heb je haar samenvatting gebruikt? --> bijvoeglijk gebruikt
Je kunt beter de zijne gebruiken.  --> zelfstandig gebruikt

Slide 10 - Slide

Let op!
Ben je jouw kluissleutel kwijt? 
jouw = bezittelijk voornaamwoord

Deze kluissleutel is van jou
jou = persoonlijk voornaamwoord 

  

Slide 11 - Slide

persoonlijke en bezittelijke voornaamwoordenPpppppp

Slide 12 - Slide

Tot welke woordsoort behoren de volgende woorden?
ik , hij , wij , jullie
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Ik heb het vanmorgen in de krant gelezen.

'het' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Dit is niet onze boom, maar hun boom.

'onze' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

Die rode fiets is van jou.

'jou' is een ...
A
bezittelijk voornaamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord

Slide 16 - Quiz

Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden uit deze zin:

Gisteren zag ik Antoinette en zij zei blozend tegen mij: 'Jouw broer is erg knap!'
A
ik
B
ik - zij
C
ik - zij - mij
D
ik - zij - mij - jouw

Slide 17 - Quiz

Hun komt nooit voor als onderwerp!

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerende voornaamwoorden zijn woorden als me, je, zich en ons. 
Deze woorden slaan terug op het onderwerp. 
wederkeren = terugkeren

Sommige werkwoorden hebben altijd een wederkerend voornaamwoord bij zich:
zich vergissen / zich aanstellen / zich voornemen
Ik vergis me / Hij stelt zich aan / Wij nemen ons voor

Het wederkerend voornaamwoord past zich aan het onderwerp van de zin aan. 


Slide 20 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
Andere werkwoorden komen soms 
met 
een wederkerend voornaamwoord voor:

zich wassen: Zij wast zich / Zij wast haar auto
zich scheren: Hij scheert zich / Hij scheert zijn baard

Slide 21 - Slide

Truc!
Twijfel je of het om een wederkerend voornaamwoord gaat? 

Voorbeeld
Je vergist je toch nooit? 
Oplossing: vervang je door hij 
Hij vergist zich toch nooit? 

Je verandert in zich, je is dus het wederkerend voornaamwoord!

Slide 22 - Slide

Wederkerig voornaamwoord
Elkaar =  
wederkerig voornaamwoord voor alle meervoudsvormen

Wij schrijven elkaar.
Jullie kennen elkaar.
Zij plagen elkaar.

Wederkerig = het komt van beide kanten

Slide 23 - Slide

Sandra verslikt zich in die snoepjes van jou.

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
zich
B
jou

Slide 24 - Quiz

Wij bemoeien ons niet met zijn zaken.

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
Wij
B
zijn
C
ons

Slide 25 - Quiz

Moet je je nog wassen vandaag?

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
eerste 'je'
B
tweede 'je'

Slide 26 - Quiz

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Ik schaam me
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd

Slide 27 - Quiz

Zij geven elkaar een cadeau.

'elkaar' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 28 - Quiz