This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 20 min
Items in this lesson
Aanwijzend, vragend en onbepaald vnw.
Slide 1 - Slide
Aanwijzend voornaamwoord
Die, dat, deze, die, zo'n, zulke, diegene
Slide 2 - Slide
Het vragend voornaamwoord
5W+1H-vragen en meer
Wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe
Welke (welk) en wat voor (een).
Slide 3 - Slide
Het onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Dat kunnen personen of dingen zijn. Iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat elk, ieder(een).
Slide 4 - Slide
wat voor soort vnw is 'men'
A
vragend voornaamwoord
onbepaald voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
der, die of das 34
Slide 5 - Quiz
de drie jongeren die gisteren dat kleine winkeltje hebben overvallen zijn gisteren in die straat opgepakt. hoeveel aanwijzende voornaamwoorden zitten er in de zin?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 6 - Quiz
De jongen die daar zit, heeft net zulke schoenen als Peter. wat voor soort vnw is 'daar'
A
vragend voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
Le la les. of des. bij een ontkenning
Slide 7 - Quiz
Ik vind deze opdracht niet moeilijk. welk voornaamwoord is deze?
A
vragend voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
3e naamval
Slide 8 - Quiz
Niemand wil nog pannenkoeken eten. welk voornaamwoord is niemand?
A
vragend voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
le la les of des bij de ontkenning
Slide 9 - Quiz
"Wie is die man met de hond?'' wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin?
A
wie
B
hond
C
die
D
er zit geen onbepaald voornaamwoord in deze zin
Slide 10 - Quiz
Kunt u dat aan mij vertellen? welk voornaamwoord is mij?