Zaterdag zwemt Jan in de zee.
1. Zoek het werkwoord door de zin vragend te maken. het werkwoord komt vooraan te staan en is dus een zinsdeel.
2. Wie? --> een persoon
3. Wat? --> vastpakken of doen.
3. Waar? --> plek of plaats. Waar je bent.
4. Wanneer? --> een tijd (bijvoorbeeld dag, week, maand).