Bezittelijke voornaamwoorden 1e en 4e naamval

Herzlich Willkommen in der Deutschstunde
1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herzlich Willkommen in der Deutschstunde

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Lesdoelen

Je kunt het bezittelijk voornaamwoord in de goede vorm in hele zinnen gebruiken.

Slide 3 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden geven aan dat iets van iemand is.
Het is een bezit van iemand.

Slide 4 - Slide

Welke twee bezittelijke voornaamwoorden worden hier gebruikt?

Wat betekenen ze?

Slide 5 - Slide

Aan het eind van het filmpje zegt de vrouw: "Mein Buch, mein Stift, aber meine Tasche".

Waarom is het meine Tasche?
A
Tasche is vrouwelijk en krijgt altijd een e
B
Tasche eindigt op een e, dus dan moet er ook een e voor
C
Tasche is mannelijk en dan staat er altijd een e
D
Tasche is onzijdig

Slide 6 - Quiz

Er zijn verschillende 
bezittelijke voornaamwoorden. 

In het schema hiernaast zie je ze staan.

Koppel bij de volgende vraag de woorden aan elkaar.

der/das
die/die
mijn
mein
meine
jouw
dein
deine
zijn
sein
seine
haar
ihr
ihre
ons
unser
unsere
jullie
euer
euere
hun
ihr
ihre
uw
Ihr
Ihre

Slide 7 - Slide

dein
mein
meine
deine
sein
seine
ihr
ihre
unser
unsere
euer
euere
Ihre
Ihr
ihr
ihre

Slide 8 - Drag question

Nog een keer.............
We doen de vraag nog een keer. Alleen is er nu een probleem bijgekomen. Er staan andere bezittelijke voornaamwoorden bij; waar horen die bij?

Slide 9 - Slide

dein
mein
meine
deine
sein
seine
ihr
ihre
unser
unsere
euer
euere
Ihre
Ihr
ihr
ihre
meinen
deinen
seinen
ihren
unseren
eueren
ihren
Ihren

Slide 10 - Drag question

Wat heb je ontdekt?
A
vrouwelijke woorden kunnen ook -en krijgen
B
mannelijke woorden kunnen ook -e krijgen
C
onzijdige woorden kunnen ook -en krijgen
D
mannelijke woorden kunnen ook -en krijgen

Slide 11 - Quiz

Klopt! Mannelijk woorden kunnen ook -en krijgen
Wanneer gebeurt dat dan? We hadden toch geleerd dat bezittelijke voornaamwoorden bij mannelijke woorden er niets achter kregen?
Ook dat klopt, behalve als er iemand of iets uit het rijtje van ich, du, er/sie/es, wir, ihr, sie en Sie in de zin als onderwerp staat. Dan komt er -en achter. We hebben dat al in het vorige hoofdstuk gezien met der-woorden die ineens den-woorden worden..

Slide 12 - Slide

Dat klinkt nogal ingewikkeld. Kan dat niet makkelijker? Ja, dat kan!

Neem de volgende stappen en het kan niet fout gaan.

Slide 13 - Slide

1. Kijk of het woord een die-woord of das-woord is. Is dat zo? Dan hoef je verder niets te doen en gebruik je de vormen in het overzicht hiernaast.

Mijn fiets is nieuw - Mein Fahrrad ist neu.
Jij leent mijn fiets -  Du leihst mein Fahrrad.

Mijn tas is blauw - Meine Tasche ist blau.
Hij draagt mijn tas - Er trägt meine Tasche.



das
die/die
mijn
mein
meine
jouw
dein
deine
zijn
sein
seine
haar
ihr
ihre
ons
unser
unsere
jullie
euer
euere
hun
ihr
ihre
uw
Ihr
Ihre

Slide 14 - Slide

2. Kijk of het woord een der-woord  is. Is dat zo? Kijk of er iemand of iets uit het rijtje van ich, du, er/sie/es, wir, ihr, sie en Sie in de zin staat. Staat dat er niet, dan gebruik je kolom één. Staat het er wel, dan gebruik je kolom twee.

Mijn auto is nieuw - Mein Wagen ist neu.
Jij hebt mijn auto gewassen - Du hast meinen Wagen gewaschen.




niet 
wel
mijn
mein
meinen
jouw
dein
deinen
zijn
sein
seinen
haar
ihr
ihren
ons
unser
unseren
jullie
euer
eueren
hun
ihr
ihren
uw
Ihr
Ihren

Slide 15 - Slide

Opgepast!!!
Soms staan er andere personen of voorwerpen in de zin dan alleen uit het rijtje van ich, du, er/sie/es, wir, ihr, sie en Sie. Dat zijn bijvoorbeeld:

  • familieleden (Opa, Oma, Tante, Onkel)
  • beroepen (Trainer, Lehrerin, Bäcker, Polizistin)  
  • namen van mensen of voorwerpen.                                                                                                                                                                                                                          Deze woorden staan niet in het rijtje maar horen daar natuurlijk wel bij. Eigenlijk moet je je altijd afvragen: is er in de zin iets of iemand anders aanwezig die iets doet? Oftewel, die onderwerp in de zin is.

Slide 16 - Slide

We gaan oefenen.
Houd je tekstboek bij de hand, je mag in de theorie van het hoofdstuk kijken.

Slide 17 - Slide

(mijn).......... Hund (m) isst Fleisch.
A
Mein
B
Meine
C
Mich
D
Meinen

Slide 18 - Quiz

(onze) .......... Lehrerin (v) heißt Karla.
A
Unser
B
Unsere
C
Unse
D
Unseren

Slide 19 - Quiz

(zijn) ........Großvater (m) hat ein neues Auto.
A
Seine
B
Seinen
C
Sein
D
Ihre

Slide 20 - Quiz

Gib zurück! Er hat ..... (haar)Lutscher (m)!
A
ihre
B
ihren
C
euer
D
eueren

Slide 21 - Quiz

Ihr habt ..... (jullie) Mathelehrer (m)
sehr glücklich gemacht.
A
ihre
B
ihren
C
eueren
D
euere

Slide 22 - Quiz

Samengevat

  • Bezittelijke voornaamwoorden veranderen in het Duits van vorm
  • Als een woord een die-woord of een das-woord is verandert er niets
  • Als een woord een der-woord is, moet je eerst kijken of er iets uit het rijtje: ich, du, er/sie/es, wir, ihr, sie en Sie in de zin staat. Als dat zo is, dan gebruik je de vormen die eindigen op -en.

Slide 23 - Slide

Wat heb je vandaag geleerd en vind je nog lastig?

Slide 24 - Open question

Ga nu aan de slag!

Slide 25 - Slide

An die Arbeit!
we gaan nu verder met ...

Dit doen we in Schritt ...


Slide 26 - Slide