Opdrachten zijn opgebouwd qua moeilijkheid
1. Verkennen: opdrachten die gericht zijn op theorie, onderzoeken, observeren
2. Oefenen: je voert opdrachten uit waarmee je oefent met losse onderdelen van het hele werkproces. Dit doe je op je BPV.
3. Toepassen: je voert opdrachten uit waarmee je het hele werkproces oefent én je kunt uitleggen waarom je het zo hebt aangepakt of hebt uitgevoerd. Je kunt je handelen dus verantwoorden.